Toespraak van minister mr. J.P.H. Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op het symposium `Onbenut talent` op woensdag 24 juni 2009 in Zoetermeer

Dames en heren,

“In het begin vond ik ze zielig en vond ik dat ze geholpen moesten worden. Nu ik met ze samenwerk vind ik ze helemaal niet zielig.”

Schrik niet, het zijn niet mijn woorden, het zijn de woorden van een werknemer die een Wajonger als collega kreeg en ontdekte dat het helemaal geen zielenpiet was. Integendeel. “Ik heb er een heel goede en plezierige collega aan. Hij ziet dingen die de anderen niet zien.”

Deze werknemer komt aan het woord in een verkenning die het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft laten verrichten naar de houding ten opzichte van jongeren met een structureel functionele beperking. (‘Tussen nieuw denken en nieuw doen’, 2009) We willen daar gebruik van maken om meer van deze jongeren aan het werk te helpen.

Op dit moment hebben de meeste Wajongers geen betaalde baan, terwijl een groot aantal van hen wel in staat is om te werken. Al dan niet onder begeleiding. Al dan niet met aanpassingen op de werkplek. Met deze verkenning willen we erachter komen welke houding en welk gedrag de arbeidsparticipatie van jongeren met een beperking kunnen bevorderen. Daarbij gaat het niet alleen om de houding van werkgevers en werknemers; het begint natuurlijk al bij de ouders en het onderwijs, bij de zorg en de jongeren zelf.

De jongeren geven zelf aan dat het niet goed is om onnodig gepamperd te worden. Als ze vanuit de thuissituatie, de school of de instelling gewend zijn dat er voor ze gezorgd wordt, voelen ze zich onvoldoende verantwoordelijk voor hun eigen leven, en dus ook voor het vinden van werk, schrijven de onderzoekers. “Ze zien de Wajong-uitkering als een recht en zien geen plicht zich actief op te stellen. Werk wordt soms niet als zinvol of leuk ervaren. Wat in deze afweging meespeelt, is het feit dat werk voor Wajongers nu nog nauwelijks lonend is.”

Daar gaan we met de wijziging van de Wajong wat aan veranderen. De nieuwe regeling is niet meer vooral gericht op het geven van een uitkering; de nieuwe regeling geeft allereerst recht op arbeidsondersteuning en arbeidsbegeleiding. Het belangrijkste doel wordt om jonggehandicapten, die arbeidsperspectief hebben, te begeleiden bij het vinden en het behouden van een baan. Het liefst bij een reguliere werkgever.

Voor jonggehandicapten die door een beperking niet in staat zijn om te werken, blijft de inkomensbescherming onverminderd bestaan. Maar voor jongeren die, geheel of gedeeltelijk, kunnen werken, wordt de wetgeving zó ingericht dat ze meer kans op betaalde arbeid krijgen. En, niet te vergeten, werk dat loont.

De nieuwe werkregeling en het bijbehorende participatieplan dienen als middel om het beste uit jongeren te halen.

De Tweede Kamer heeft al met de wetswijziging ingestemd. En als de Eerste Kamer dat na het zomerreces ook doet – en daar reken ik op – dan kunnen we er vanaf 1 januari 2010 mee aan de slag.

Maar, zoals mevrouw (Hannie) van Leeuwen u ook kan vertellen, met het veranderen van een wet zijn we er nog niet. Integendeel. Na het veranderen van een wet begint het eigenlijk pas. Dan moet het in de praktijk worden uitgevoerd.

Het is goed om hier, in Zoetermeer, te zien en te horen dat de bereid bestaat om aan de slag te gaan met die nieuwe aanpak. Voor veel mensen hier is het al vanzelfsprekend dat ze kijken naar wat jongeren met een beperking kunnen in plaats van wat ze niet kunnen. Die omslag in het denken moet nu worden omgezet in een omslag in het doen.

Om de kans op een betaalde baan voor jongeren met een beperking te verbeteren, is het van belang om het onderwijs tijdig te richten op het ontwikkelen van reële mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Professionals in onderwijs en zorg kunnen een actieve houding van jongeren stimuleren en samen met UWV Werkbedrijf een soepele overgang van school naar werk bevorderen. Het gemeenschappelijke doel moet zijn om jongeren die kunnen werken zoveel mogelijk zelfstandig in hun inkomen te laten voorzien. Het liefst bij een reguliere werkgever.

Het vinden van regulier werk wordt makkelijker als werkgevers bereid zijn om functies aan te passen of te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. We hebben daarover al afspraken gemaakt met de sociale partners, maar we zetten daar nu nog eens extra druk achter met een arbeidsmarktoffensief waarbij werkgevers, werknemers en UWV betrokken zijn. Ik zal de Tweede Kamer nog voor mijn vakantie een brief sturen met een aanpak om meer werk voor Wajongers te realiseren.

De overheid zet alle mogelijke middelen in om de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking te bevorderen. Van premiekorting tot no riskpolis. Van financiële ondersteuning tot administratieve ondersteuning door het servicecentrum Wajong. Maar uiteindelijk zijn het toch de werkgevers die voor de banen moeten zorgen.

Veel werkgevers blijken nog steeds een beetje huiverig om Wajongers in dienst te nemen. Noem het koudwatervrees. Ze denken dat Wajongers vaak ziek zijn en weinig kunnen. Ze weten niet precies wat ze van Wajongers kunnen verwachten en zien op tegen mogelijke administratieve rompslomp en aanpassingen op de werkvloer.

Onbekend maakt onbemind, zeggen we dan.

De beste manier om die vooroordelen de wereld uit te helpen, blijkt de oudste en eenvoudigste manier: mensen persoonlijk kennis met elkaar te laten maken. Dan zien werkgevers zelf wat een Wajonger allemaal kan. Dan merken ze zelf hoe gemotiveerd een Wajonger is. Een dergelijke ontmoeting opent werkgevers vaak de ogen en helpt ze over de drempel.

In de verkenning, waarover ik al sprak, staat dat het opdoen van positieve ervaringen met het werken met Wajongers de beste manier is om de houding van werkgevers te veranderen. De onderzoekers noemen het opvallend dat van alle zijden wordt aangegeven dat als een werkgever eenmaal besluit een Wajonger in dienst te nemen, de ervaringen in het algemeen bijzonder positief zijn. Vooral als de jobcoach zijn of haar werk goed doet.

De onderzoekers noemen het ook opvallend dat vaak wordt aangeven dat het aannemen van Wajongers leidt tot een betere sfeer op de werkvloer. Allemaal positieve reacties uit de praktijk waarvan ik hoop dat ze werkgevers over de streep zullen trekken.

Maar het hangt niet alleen af van de instelling van werkgevers en collega’s op de werkvloer. Om Wajongers aan het werk te helpen, en te houden, is de inzet van alle betrokken partijen nodig. Van werkgevers en werknemers, van ouders en onderwijs, van gemeenten en zorginstellingen. Ze zullen zich allemaal méér moeten richten op arbeidsparticipatie.

Om een cultuuromslag te bevorderen is het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met drie andere ministeries een programma gestart om mensen door een andere bril te laten kijken naar jongeren met een beperking. Die drie ministeries zijn het ministerie voor Jeugd en Gezin, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ik noem ze bij name om te onderstrepen dat we het sámen doen. Dat is belangrijk om op een breed terrein vooruitgang te boeken. Niet alleen in Den Haag, maar ook in Zoetermeer en elders in het land. Samenwerking is een sleutel naar succes.

Er zijn mensen die zuchten dat het een slechte tijd is om Wajongers en Wsw’ers aan het werk te helpen. Dat klopt. Het was al niet makkelijk en zal een stuk moeilijker worden onder de huidige economische omstandigheden. Maar als we bij voorbaat al bij de pakken neer gaan zitten, weten ze zeker dat we niet vooruit komen. Dat kunnen we ons niet permitteren. Want het gevolg daarvan is dat een groeiend aantal jongeren dan een heel leven met een uitkering aan de zijlijn zal staan. Dat kan niet altijd voorkómen worden; maar óf dat niet kan, moet achteraf blijken, maar er mag niet bij voorbaat al vanuit worden gegaan.

De crisis biedt misschien ook wel nieuwe mogelijkheden voor Wajongers nu bedrijven hun organisatie aanpassen aan de economische omstandigheden.

Juist nu moeten we er met elkaar de schouders onder zetten en met extra energie en enthousiasme aan de slag gaan om jongeren met een beperking aan het werk te helpen en te houden. Meer doen om te bereiken dat ze mee doen. Daarbij kunnen we een voorbeeld nemen aan de wilskracht en werklust van al die jonggehandicapten die het lukt om hun eigen brood te verdienen.

Met het oog op de toekomst is en blijft het belangrijk om in deze jongeren te investeren. Nu worden we, door de economische crisis, geconfronteerd met een stijgende werkloosheid, maar op langere termijn krijgen we, door vergrijzing en ontgroening, nog altijd te maken met een afnemend arbeidsaanbod. Straks hebben we deze jongeren dus hard nodig op de arbeidsmarkt.

We kunnen het ons sociaal noch economisch veroorloven om jonggehandicapten met arbeidsperspectief af te schrijven. Daarmee verspillen we talent en veroordelen we mensen die kunnen en willen werken langdurig tot een uitkering.

Ik heb er, ondanks de huidige economische crisis, alle vertrouwen in dat het ons met de nieuwe Wajong gaat lukken om jongeren met een beperking meer kans op betaalde arbeid te bieden. Wat ik hier in Zoetermeer hoor en zie gebeuren, versterkt dat vertrouwen.

Ik wens u veel succes en hoop dat het lukt uw ambities waar te maken.