Antwoorden op kamervragen van Arib over slechte kindergebitten

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

PG-K-U 2924056

10 juli 2009

Geachte voorzitter,

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Arib (PvdA) over slechte kindergebitten (2009Z05918).

Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

dr. A. Klink

Vraag 1

Bent u op de hoogte van het feit dat uit het Signalement Mondzorg 2007 blijkt dat de kwaliteit van ongeveer 30% van de melkgebitten onvoldoende tot slecht was en dat de situatie nu, een jaar later verder verslechterd is? 1)

Vraag 2

Wat is uw mening over het feit dat de kwaliteit van de melkgebitten, vooral bij lagere sociale klassen, is verslechterd?

Vraag 3

Zijn de gevolgen van een slechte kwaliteit van het melkgebit u bekend? Deelt u de mening dat een slechte kwaliteit van het melkgebit voor deze kinderen een slechte start betekent, en dat deze achterstand vaak niet meer kan worden ingehaald?

Antwoord 1, 2 en 3

Het spreekt voor zich dat ik een terugval in de gebitskwaliteit bij kinderen, een ernstige zaak vind. Want inderdaad kan een slecht melkgebit nadelig uitwerken op de gezondheid van het blijvend gebit, nog afgezien van de pijnklachten die er door kunnen ontstaan.
Daarom zijn eerder mede op grond van signalen van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) en uit het veld, in de voorgaande en huidige kabinetsperiode maatregelen genomen om het tij te keren. Zo heb ik de leeftijdsgrens voor de aanspraak op jeugdmondzorg binnen het basispakket van de Zorgverzekeringswet verhoogd van 18 tot 22 jaar en zijn vorig jaar de eerste mondhygiënisten-nieuwe stijl uit de opleidingen uitgestroomd. Deze laatste professionals zijn naast hun preventieve taken eveneens opgeleid om zonodig te kunnen boren en vullen. Daarmee komt een beroepsbeoefenaar ‘op de markt’ die bij uitstek geschikt is om de mondzorg voor jeugdigen en kinderen op zich te nemen.
In aansluiting daarop heeft de beroepsgroep van de tandartsen, de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT), het initiatief genomen om via het project ‘Kies voor Gaaf’ de kwaliteit van en de toegang tot de jeugdmondzorg te verbeteren (zie vraag 7).

Vraag 4

Kan aangegeven worden wat de verschillen zijn tussen de verschillende gemeenten ten aanzien van de collectieve preventie van de mondzorg voor kinderen en jeugdigen? Wat zijn de uitersten wat betreft de collectieve preventie mondzorg?

Antwoord 4

Uitersten zijn dat er op lokaal niveau helemaal niets gedaan wordt aan collectieve tandheelkundige preventie tot een zeer adequaat functionerend beleid op het gebied van collectieve tandheelkundige preventie uitgevoerd door een GGD-tandheelkundig team van Tandheelkundig preventief medewerkers met functionarissen Gezondheidsbevordering waarbij de focus kan liggen op de hele range van 0-19 jaar. Soms wordt dit ondersteund door zorgverzekeraars.

Vraag 5

Is het waar dat gemeenten de afgelopen jaren enorm bezuinigd hebben op de collectieve preventie? In welke mate is bij de GGD’en bezuinigd?

Antwoord 5

Door veranderde lokale prioriteiten kan de inzet op collectieve preventieve mondzorg zijn gewijzigd. Ik heb geen beeld van deze wijziging aangezien de inzet op dit terrein een zaak is van de gemeenten zelf. Overigens zijn er nu ook gemeenten die juist meer doen op dit onderwerp zoals Den Haag en Utrecht.

Vraag 6

Is het waar dat gemeenten geen richtlijnen hebben ten aanzien van de collectieve preventie mondzorg, en het dus ook niet duidelijk is hoeveel fte’s besteed moeten worden aan jeugdmondzorg? Zo ja, bent u bereid met de VNG in overleg te treden, zodat gemeenten richtlijnen opstellen waarin minimale eisen voor kindermondzorg worden geformuleerd waaraan gemeenten dienen te houden?

Antwoord 6

Het klopt dat er geen richtlijnen zijn voor collectieve preventieve mondzorg. Echter, dit geldt voor het gehele terrein van de collectieve preventie. Gemeenten hebben de vrijheid wat betreft de invulling daarvan en doen dit op basis van de landelijke en lokale prioriteiten (preventiecyclus). In lijn met het vervallen van de wettelijke bepaling voor GGD’en omtrent het in dienst hebben van een tandheelkundige professional (wijziging Wet publieke gezondheid per 1 december 2008) en de door het CVZ geconstateerde oorzaken voor de slechte kindergebitten ben ik niet voornemens om op het terrein van de publieke gezondheid veranderingen door te voeren.

Vraag 7

Wat is de stand van zaken ten aanzien van het project Kies voor Gaaf? Is het waar dat deelnemende organisaties aangeven dat er sneller dan in 2012 iets moet gebeuren, en dat deze organisaties pleiten voor meer aandacht voor collectieve preventie?

Antwoord 7

Het project ‘Kies voor Gaaf’ valt niet onder mijn beheer en verantwoordelijkheid, maar onder dat van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT). Dit project is vorig jaar van start gegaan met als doel om met alle bij de mondzorg betrokken partijen een samenhangende aanpak voor een verbetering van de jeugdmondzorg te ontwikkelen. Er zijn mij vanuit ‘Kies voor Gaaf’ geen meldingen gedaan over gestelde tijdslimieten en ook niet dat deze eerder tot invulling zouden moeten komen. Dat neemt niet weg dat ook ik verheugd zal zijn met een spoedige voortgang binnen het project, waarbij ik in het bijzonder denk aan het streven van de NMT om de zorg en aandacht van tandartsen voor de behandeling van jeugdigen en kinderen te vergroten. Het voornemen van de NMT om een praktijkrichtlijn Kindertandheelkunde te ontwikkelen, vind ik een goed voorbeeld.