Beantwoording vragen inzake exportkredietverzekeringen

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten - Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag


Datum 10 juli 2009
Ons kenmerk: BFB09-982
Betreft Kamervragen naar aanleiding van de beleidsdoorlichting exportkredietverzekeringen en investeringsgaranties

Geachte Voorzitter,

Bij deze stuur ik u, mede namens de Staatsecretaris van Economische Zaken, de antwoorden en reacties op de vragen en opmerkingen die op 19 juni 2009 door de vaste commissie voor Financiën aan mij zijn voorgelegd naar aanleiding van de beleidsdoorlichting van de exportkredietverzekeringfaciliteit van de Staat.

Hoogachtend,
De minister van Financiën,


Wouter Bos

De vragen en opmerkingen die op 19 juni 2009 aan de minister van Financiën voorgelegd naar aanleiding van de beleidsdoorlichting van de exportkredietverzekeringfaciliteit van de Staat

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsdoorlichting van de exportkredietverzekering en investeringsgaranties. Zij zijn verheugd dat de conclusies uit de beleidsdoorlichting over het algemeen positief zijn. Er blijkt een duidelijke toegevoegde waarde te bestaan voor een exportkredietverzekering uitgevoerd door de overheid . Deze leden hebben niettemin een aantal vragen over Carnegie rapport.

Algemeen
1. De beschouwde periode van de beleidsdoorlichting is 2003 tot 2007. De kredietcrisis heeft geleid tot een uitbreiding van de dekking door de overheid. Dit heeft consequenties voor het beleid ten aanzien van de exportkredietverzekeringen. Waarom heeft het kabinet besloten om de kredietcrisis in haar geheel niet mee te nemen?

Antwoord: Volgens Artikel 3 van de Regeling periodiek evaluatieonderzoek en beleidsinformatie 2006 (RPE) is een beleidsdoorlichting een ex post evaluatieonderzoek. In de begroting 2008 van het ministerie van Financiën was de onderhavige beleidsdoorlichting over de periode 2003 – 2007 aangekondigd. Aangezien de financiële crisis, en de effecten daarvan op de instrumenten (zoals de CDS) van de exportkredietverzekering, pas in de loop van 2008 plaats vonden, vallen ze buiten het bestek van deze beleidsdoorlichting.

2.Er zijn 310 exporttransacties verstrekt in de beschouwde periode met een verzekerde waarde van EUR 6,74 mld. Dit is een omvangrijk bedrag. In het rapport (pag.12) wordt gesteld dat het weinig zin heeft om vast te stellen of dit van toegevoegde waarde is voor de exportsector. Er wordt zelfs gesteld dat het belang voor de exportsector beperkt is. Welke relatie bestaat er nu precies tussen de EKV en de totale Nederlandse export?

Antwoord: De EKV faciliteit is opgezet om aanvullend op de markt te opereren. Hierdoor is de relatie tussen de EKV en de totale Nederlandse export op basis van uitvoercijfers beperkt (in 2008 ca. 0.5%). Er spelen echter ook nog andere factoren een rol waardoor het belang van de EKV voor de totale export groter is.

Het deel van de transacties dat door de markt als te risicovol wordt ervaren betreft doorgaans de export van dure kapitaalgoederen of kapitaalintensieve diensten naar landen buiten de EU. Hoewel de impact van de EKV faciliteit op de totale exportsector beperkt is, is de faciliteit wel van groot belang voor sectoren zoals scheepsbouw, aannemerij, baggerwerken, kassenbouw en medische instrumenten. Het gaat hierbij om sectoren waar Nederland traditioneel een sterke positie heeft. Het kunnen blijven exporteren van dergelijke producten heeft een belangrijk positief uitstralingseffect binnen Nederland voor het behoud en verdere ontwikkeling van hoogwaardige werkgelegenheid, het wetenschappelijk onderwijs en innovatie. Daarnaast draagt deze, vaak duidelijk zichtbare, export bij aan een goede reputatie van de Nederlandse export in het buitenland.
In tijden van crisis is de EKV faciliteit daarnaast een stabiliserende factor voor de Nederlandse export. In een recessie trekt de markt zich terug. De EKV faciliteit neemt in dergelijke situaties, binnen de geldende randvoorwaarden, waar mogelijk de rol van de markt over.

Een belangrijke functie van de EKV faciliteit voor de Nederlandse export is daarnaast het creëren van een “gelijk speelveld”. Veel overheden hebben een EKV faciliteit opgezet om export te faciliteren. Om de concurrentiepositie van Nederlandse exporteurs zo veel mogelijk te waarborgen, biedt ook Nederland een EKV faciliteit aan.

3. In hoeverre zou hier volgens het kabinet toch een causaal verband tussen behoren te bestaan?

Antwoord: Zie antwoord op vraag 2.

4. Meer in het algemeen vragen de leden van de fractie van het CDA zich af in hoeverre stimulering van de export nu nog het belangrijkste doel genoemd kan worden van de verzekering?

5.Of is toch dit eerder het aanpakken van marktimperfecties door zelf datgene aan te bieden dat de markt niet aanbiedt?

Antwoorden vraag 4 en 5: Het doel van deze staatsactiviteit is door middel hiervan de export te bevorderen. Marktimperfecties, die optreden bij de verzekering van exportkredieten, worden door de Staat tegengegaan door de verzekering van bepaalde exportkredieten voor zijn rekening en risico te laten plaatsvinden.

6. Het blijkt dat de EKV vooral van belang is voor de aannemerij, de scheepsbouwsector, de medische industrie, apparatenbouw en onderdelen van de agro-industrie. Vindt het kabinet dit een goed bereik of zijn er ook andere sectoren die het kabinet mogelijk (meer) zou willen bedienen?

Antwoord: De exportkredietverzekering voor rekening en risico van de Staat is een vraaggestuurde faciliteit, die voorziet in de verzekering van betalingsrisico’s die als regel niet in de commerciële markt kunnen worden afgedekt en die een Nederlands bestanddeel hebben van ten minste vijftig procent. Het gaat daardoor vooral om – veelal langlopende - betalingsrisico’s die voortvloeien uit Nederlandse kapitaalgoederenleveranties aan afnemers in niet westerse landen. Het zijn vooral de genoemde sectoren die op die exportmarkten actief zijn en die daardoor het meest gebruik maken van deze staatsfaciliteit. Anderen sectoren maken ook gebruik van de faciliteit, maar door de aard van hun exportactiviteiten gebeurt dat in mindere mate.

7. Het budget voor EKV is structureel lager dan begroot. (pag. 13). De leden van de CDA-fractie vragen zich af wat het kabinet daarvan vindt?

Antwoord: Het plafond zoals dat voor de EKV is gesteld is inderdaad hoger dan jaarlijks aan export wordt verzekerd. Dit plafond is een duidelijk maximum en zodanig hoog gesteld dat er ruimte blijft om exporttransacties te verzekeren. Zoals u begrijpt, zijn de ramingen behoedzaam, gezien de huidige onzekere tijden en de natuurlijk onzekere aard van het verzekeren.

8. Het MKB maakt slechts in beperkte mate gebruik van de EKV-faciliteit. Hoe zou het gebruik door het MKB van deze faciliteit verbeterd kunnen worden?

Antwoord: De exportkredietverzekeringfaciliteit is open voor alle bedrijven, dus ook het MKB. Het bescheiden gebruik, dat zelfstandig exporterende, middelgrote en kleine bedrijven maken van de exportkredietverzekeringfaciliteit voor rekening en risico van de Staat, heeft – zoals uit de in de Beleidsdoorlichting vermelde onderzoeken is gebleken – verschillende oorzaken. De belangrijkste daarvan zijn de perceptie en het managen van risico’s door het midden- en kleinbedrijf zelf en het gebrek aan informatie daarover bij het midden en klein bedrijf. Daarbij komt dat de faciliteit zich in aanvulling op de verzekeringsmogelijkheden die de commerciële markt biedt vooral richt op Nederlandse kapitaalgoederenleveranties aan niet westerse landen en het MKB minder sterk is vertegenwoordigd in deze doelgroep. Het MKB is vaak indirect bij de exportfinanciering betrokken, veelal als toeleverancier van grote bedrijven.

In 2006 speciaal voor de verzekering van de exportkredietrisico’s van het midden en kleinbedrijf in nauwe samenwerking met de bij de verstrekking van die exportkredieten betrokken banken een Trade Finance Facility ontwikkeld. Ook Atradius DSB spant zich in om de faciliteit toegankelijker te maken middels het verstrekken van informatie en uitleg aan het MKB.

Aanvullend hierop ligt het vooral op de weg van de organisaties die zich met de stimulering van de export bezig houden of die bij de rechtstreekse kredietverlening in verband met voorgenomen exporttransacties een belangrijke rol spelen om aan deze groep bedrijven de benodigde hulp en informatie te verstrekken om de door die groep mogelijkerwijs te lopen betalingsrisico’s op adequate wijze in kaart te brengen en al dan niet met behulp van commerciële of staatsexportkredietverzekering dan wel andere instrumenten te helpen afdekken.

9.In het rapport wordt geconstateerd dat de markt en de EKV soms op hetzelfde terrein werkzaam zijn. Er bestaat dan een overlap. Wat is de mening van het kabinet op dit punt?

Antwoord: Met name waar het gaat om transacties op OESO landen bestaat er een zekere mate van overlap tussen de activiteiten van de EKV en de markt. Door de premies voor transacties op OESO – landen te baseren op marktprijzen conform internationale afspraken wordt vermeden dat de EKV de private markt weg drukt.

10. Zou deze verholpen kunnen/moeten worden?

Antwoord: Zie antwoord op vraag 9.

Risicobeheer

11. De Nederlandsche Bank is inmiddels geen partij meer bij de beoordeling van de dekkingsrisico’s. Hoe wordt ervoor gezorgd dat Financien de risico’s ook goed in kan schatten (het risicomanagement)?

Antwoord: Het vertrek van DNB uit de exportkredietverzekeringfaciliteit heeft in goed overleg plaatsgevonden. Een jaar voor het vertrek van DNB zijn er werkgroepen opgezet waar de DNB werknemers hun kennis en expertise hebben overgedragen aan de betrokken partijen. Daarnaast zijn er binnen Financiën extra formatieplaatsen ingezet om de toegenomen werkzaamheden op te vangen.

12.In het rapport wordt vrij uitgebreid ingegaan op het risicobeheer van de portefeuille. In hoeveel gevallen is het de afgelopen jaren voorgekomen dat er limieten uit hoofde van het risicobeheer werden overschreden?

Antwoord: Vanaf 2003 is er slechts eenmaal een polis afgegeven waarbij de landenlimiet werd overschreden. Het gaat hierbij om een polis uit 2006, waardoor de landenlimiet op Indonesië met ca. 390 miljoen is overschreden. Ter compensatie van het extra risico is overigens een premie-opslag gehanteerd. Doordat enkele verzekeringen zijn afgelopen geldt overigens geruime tijd al geen overschrijding meer van de landenlimiet Indonesië.

Naar aanleiding van dreigende overschrijdingen zijn de risico-instrumenten obligoswap en credit default swap ontwikkeld. Deze instrumenten maken het mogelijk om exporteurs zo goed mogelijk te faciliteren, terwijl het concentratierisico voor de EKV portefeuille zo veel mogelijk wordt beperkt.

13.Kredietrisico’s in de markt worden veelvuldig gedekt met behulp van het instrument Credit Default Swaps (CDS). De markt voor CDS’en is ten gevolge van de kredietcrisis behoorlijk opgedroogd. Dit kan in de toekomst consequenties hebben voor de exportkredietverzekeringen. Waarom is er voor gekozen om dit fenomeen buiten het rapport te houden? (pag.19)

Antwoord: zie antwoord op vraag 1.

14.Leidt dit volgens het kabinet tot fundamentele veranderingen in de wereld van exportkredietverzekeraars?

Antwoord: Nee, Credit Default Swaps zijn maar beperkt bruikbaar voor het afdekken van exportkredietrisico’s, omdat de omvang en looptijd van een aan een specifieke export verbonden krediet niet die zijn, die bij Credit Default Swaps gebruikelijk worden gehanteerd. Ook exportkredietverzekeraars maken tot op heden maar beperkt gebruik van Credit Default Swaps om bij hen verzekerde exportkredieten af te dekken. Primair dient daar immers de premie toe.

15. Zal dit mogelijk tot een grotere rol van de staat kunnen leiden?

Antwoord: Nee, zie vraag 14

16. Zijn er additionele (operationele) risico’s aan het gebruik van dergelijke complexe financiële instrumenten?

17. En zo ja, wat doet het kabinet daaraan?

Antwoord vraag 16 en 17: Om de additionele risico’s van het gebruik van CDS’en zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat voorwaarden in acht worden genomen met betrekking tot looptijd, onderpand en complexiteit.
• Wat betreft looptijd, de langstlopende CDS’en die zijn afgesloten zijn 10 jaar;
• Wat betreft onderpand, is geen risico genomen en is er onderpand gestort door de partijen die het risico hebben overgenomen;
• Wat betreft de complexiteit, het zijn zoveel mogelijk gestandaardiseerde documenten, en dus niet complex. Bovendien worden zij niet opgeknipt of doorverkocht.

De additionele risico’s zijn dus zoveel mogelijk beperkt.

Met betrekking op de operationele risico’s verwijs ik u verder naar het antwoord op vraag 54.

18. In het rapport staat aangegeven dat verdere integratie van de verschillende onderdelen van het risicobeheer, zoals kostendekkendheid, nog plaats dient te vinden (pag. 20). Wanneer gaat dit gebeuren?

Antwoord: Het grootste deel van de professionalisering van het risicomanagement is reeds afgerond. Zoals aangekondigd in de begroting zal in 2009 het portefeuillemodel worden uitgebreid naar debiteurenniveau. Daarnaast geldt dat de verdere ontwikkeling van het risicomanagement een dynamisch proces is. Afhankelijk van de ontwikkelingen op de markt ontstaan er nieuwe eisen aan het risicomanagement. Recentelijk is het risicomanagement uitgebreid doordat het productenassortiment is uitgebreid. Voor de omzetpolissen zijn diverse limieten ontwikkeld met betrekking tot de omvang van de schade-uitkering en risicocategorie.

19.In het rapport wordt opgemerkt dat Nederland ten aanzien van de invoering van regelgeving in het kader van een level playing field soms verder gaat dan is voorgeschreven (pag. 23). Met name MKB bedrijven kunnen hier last van hebben. Wat is de visie van het kabinet hierop?

Antwoord: De manier waarop in Nederland internationale afspraken worden uitgevoerd, wijkt niet substantieel af van de wijze waarop andere OESO-landen dat doen. In een enkel geval, wordt tegelijkertijd invulling gegeven aan het eigen Nederlandse beleid, dat enerzijds veelal heeft bijgedragen aan het tot stand komen van de desbetreffende internationale afspraken maar anderzijds soms iets verder reikt. Het gaat hierbij vaak om de vereisten die in verband met het streven naar duurzaamheid van de bij exporten betrokken projecten en financieringen, alsmede ter bevordering van het maatschappelijk verantwoord ondernemen van Nederlandse bedrijven worden gesteld aan het verstrekken van Nederlandse staatssteun voor exporttransacties. Dat het MKB relatief gezien meer moeite heeft om aan de gestelde vereisten te voldoen dan grote bedrijven wordt onderkend, maar is geen doorslaggevende reden om een ander beleid op deze gebieden te voeren.

20. In het rapport wordt aangegeven dat afspraken over een eventuele uitbreiding van de financieringsmogelijkheden altijd in internationaal verband moeten worden genomen om ongewenste verstoringen in concurrentieverhoudingen te voorkomen. Op welke wijze wordt hieraan tegemoet gekomen in de huidige periode, waarin sprake is van een uitbreiding van de dekking en financiering van exportkredietverzekeringen?

Antwoord: Afspraken die betrekking hebben op het stelsel van de exportkredietverzekeringfaciliteit en het productenassortiment hoeven niet in internationaal verband genomen te worden. Zolang de wijzigingen voldoen aan de van toepassing zijnde WTO, OESO en EU regelgeving is dit een nationale aangelegenheid. Eventuele beslissingen over veranderingen in deze regelgeving moeten overigens wel in internationaal verband genomen worden.

In internationaal verband is afgesproken dat wijzigingen in de exportkredietverzekering als gevolg van de financiële crisis aan de EU-lidstaten en aan de Participanten van de Arrangement on Export Credits gemeld worden. Dit systeem zorgt voor de benodigde transparantie dat monitoring van de concurrentieverhouding mogelijk maakt en het treffen van maatregelen die concurrentieverhoudingen verstoren ontmoedigt.

21. Tot slot wordt nog opgemerkt dat de informatieverstrekking aan en de inschakelijking van de Rijkscommissie niet optimaal is en onvoldoende wordt benut. Volgens het rapport (pag. 31) is dit een lacune en zou hier meer gebruik van kunnen worden gemaakt. Is het kabinet van plan hier wat aan te doen?

Antwoord:Ja. Sinds medio 2008 zijn de werkmethoden van de Rijkscommissie aangepast. De Rijkscommissie wordt in een vroegtijdig stadium bij belangrijke ontwikkelingen betrokken. De meer specifieke en technische onderwerpen komen op werkgroepniveau aan de orde. Ik ben voornemens om deze werkwijze te continueren en waar mogelijk verder te verbeteren. Een goed voorbeeld van deze nieuwe werkwijze zijn de maatregelen die ik op het gebied van de exportkredietverzekering heeft genomen sinds het begin van de kredietcrisis. De contouren van deze maatregelen zijn uitvoerig en in een vroegtijdig stadium in de Rijkscommissie besproken. Op werkgroepniveau zijn de technische modaliteiten vervolgens verder uitgewerkt. Dit voorwerk van de Rijkscommissie stelde mij in staat om maatregelen te treffen die aansluiten op de behoeften van de gebruikers van de faciliteit. Dit komt de effectiviteit van de maatregelen uiteraard ten goede.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

22. Waarom zijn Brazilië, India en China niet gebonden aan afspraken inzake een internationaal level playing field wat betreft exportkredietfaciliteiten vanuit de overheid?

23. Wordt in OESO-verband wel gestreefd naar een dergelijk internationaal level playing field?

Antwoorden op vragen 22 en 23: De Participanten bij de Arrangement on Officially Supported Export Credits omvatten: Australië, Canada, Japan, Korea, Nieuw Zeeland, Noorwegen, Verenigde Staten, Zwitserland en de hele EU. De Europese Commissie vertegenwoordigt de EU-lidstaten in het kader van het buitenlandse handelsbeleid van de EU. De Participanten stellen regels voor exportkredieten vast om een gelijk speelveld te waarborgen. De OESO voert het secretariaat. De Arrangement is in 1978 ontstaan als internationaal akkoord tussen de belangrijkste exporteurs van kapitaalgoederen. In het licht van de opkomst van nieuwe belangrijke exporterende landen voeren de Participanten sinds enkele jaren een actief “outreach”-beleid. Landen als Brazilië, China, India en Indonesië, die zich (nog) niet gebonden hebben aan de afspraken, zitten als toehoorder aan tafel en praten mee. Brazilië is inmiddels wel officieel toegetreden tot het Sectorakkoord voor de export van vliegtuigen, dat een onderdeel vormt van de Arrangement. De toenadering van de opkomende markten is een delicaat politiek proces dat nog enige tijd zal vergen.

Overigens dienen alle WTO-lidstaten zich aan het Anti-subsidieverdrag van de WTO te houden. Exportkredieten die gunstiger zijn dan volgens de Arrangement is toegestaan gelden onder de WTO-regels als verboden exportsubsidies. Indirect heeft de Arrangement hierdoor een bredere werking, maar naleving is in de praktijk moeilijker af te dwingen.

24. Wat is er precies veranderd aan de benchmark?

Antwoord: Om de concurrentiepositie van de Nederlandse exportkredietverzekering inzichtelijk te maken wordt jaarlijks een benchmarkbeoordeling uitgevoerd waarbij de Nederlandse faciliteit wordt vergeleken met die van de belangrijkste concurrenten. De benchmarkbeoordeling geeft een indicatie of er sprake is van een gelijk speelveld voor bedrijven.

De “oude” benchmark werd gekarakteriseerd door een kwantitatieve benadering waaruit ranglijsten voortvloeiden. Het nadeel van een kwantitatieve benadering is dat de nuance en het verhaal achter de cijfers enigszins verloren gaat. Ranglijsten hebben geen oog voor minieme verschillen. Na consultatie van de Rijkscommissie is daarom in 2008 besloten om het systeem van ranglijsten te vervangen door een systematiek van ratings. Een rating geeft niet alleen inzicht in de relatieve positie van de faciliteit, maar hangt aan de rating ook een kwalitatief label. Daarnaast schetst de “nieuwe” benchmark het internationale krachtenveld waarbinnen de Nederlandse exportkredietverzekering opereert. De ratings worden geplaatst in de context van de internationale ontwikkelingen zodat beter afgeleid en begrepen kan worden waar de ratings vandaan komen en welke factoren daarop van invloed zijn geweest. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen waar Nederland direct of indirect invloed op heeft, en externe factoren die een gegeven zijn. Zodoende is de benchmark niet alleen informatiever, maar kan ook nauwkeuriger worden vastgesteld of, en zo ja welke maatregelen genomen kunnen worden om de positie van de Nederlandse faciliteit internationaal te versterken. Ook kan beter verantwoording worden afgelegd over het resultaat van de rating. Ten slotte zal voortaan de ervaringen van de gebruikers van de faciliteit in de benchmark worden verwerkt.

25. Zijn daaruit nog nieuwe inzichten voortgekomen m.b.t. de mate van ongelijkheid van het speelveld?

Antwoord: De eerste vernieuwde benchmark is in december 2008 in de Rijkscommissie gepresenteerd en deze werd goed ontvangen. De uitkomst als zodanig is niet of nauwelijks veranderd, in de zin dat ook de nieuwe benchmark de Nederlandse faciliteit een plaats in de middenmoot toedicht. Wel geeft de nieuwe benchmark meer inzicht in de achtergronden van de uitkomst.

26. In welke mate staan de doelstelling van level playing field enerzijds en van verduurzaming anderzijds haaks op elkaar?

Antwoord: Duurzaamheideisen die eenzijdig, alleen door Nederland, gesteld worden tasten, op de korte termijn, het level playing field aan. Ik wil daarom extra terughoudend zijn met eenzijdige toezeggingen als het gaat om duurzaamheidvereisten op het gebeid van de exportkredietverzekeringfaciliteit.

In aanvulling hierop is het kabinet van mening dat de verduurzamingambities, op de langere termijn, voordelig zijn voor de Nederlandse concurrentiepositie. Deze ambities dragen bij aan het innovatieve vermogen van het Nederlandse exporterende bedrijfsleven om kwalitatief hoogwaardige producten te ontwikkelen die, onder andere op het gebied van duurzaamheid, een streepje voor hebben op eventuele concurrenten.

Om deze paradox tussen de korte en lange termijn te verhelpen is het belangrijk om in internationaal verband draagvlak te creëren voor de ambities van dit kabinet op het gebied van duurzaamheid zodat zij vastgelegd kunnen worden in internationale afspraken. De ‘outreach’ activiteiten naar opkomende exporterende landen die nog niet gebonden zijn aan de relevante internationale afspraken spelen in dit verband ook een belangrijke rol.

27. Waarom is een aantal NGO’s niet betrokken bij de opstelling van het rapport?

Antwoord: De Staat heeft er voor gekozen om de onderhavige beleidsdoorlichting toe te spitsen op het toetsten van het bestaansrecht van de exportkredietverzekeringfaciliteit, met specifieke aandacht voor de additionaliteit (aanvullendheid op de markt) en het level playing field (internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven). Bij de totstandkoming van de beleidsdoorlichting hebben wij stakeholders betrokken wiens deskundigheid en ervaring direct relevant zijn voor de beantwoording van deze vragen. Dit waren, met name, financiële instellingen en gebruikers van de exportkredietverzekeringfaciliteit. De exportkredietverzekeringfaciliteit van de Staat hecht aan goede consultatieprocedures met NGO’s. Echter, de beleidsdoorlichting was niet het geëigende moment hiervoor. De NGO’s worden via een andere route bij het beleid van de exportkredietverzekeringfaciliteit betrokken, namelijk via consultatiesessies die ten minste jaarlijks, en indien nodig vaker, georganiseerd worden.

28. Kan de regering nader ingaan op de brief van 12 juni, waarin wordt gemeld dat de relatie met Atradius Dutch State Business gecontinueerd wordt?

Antwoord: Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn mondelinge reactie tijdens het Tweede Kamerdebat), de dato 24 juni 2009 naar aanleiding van de voorgestelde wijziging van de Kaderwet Financiële verstrekkingen Financiën (Kamerstukken II 2008/09 nr. 31382).

29. Is daarbij een lager tarief afgesproken dan in vorige periodes?

Antwoord: zie antwoord op vraag 28.

30. Is daarbij afgesproken dat op termijn (over 5 jaar of 10 jaar) wel tot een aanbesteding wordt overgegaan?

Antwoord: zie antwoord op vraag 28.

31. Zijn er afspraken gemaakt t.a.v. publieke belangen die Artradius zou kunnen dienen, zoals het terughoudend omgaan met plaatsen van bedrijven op de zwarte lijst of het beperken van de dekking?

Antwoord: zie antwoord op vraag 28.

32. Is het waar dat het Nederlandse publieke belang en het belang van de Spaanse private aandeelhouder niet helemaal parallel lopen?

Antwoord: zie antwoord op vraag 28.

33. Welk verband is er tussen het EKV-instrument met Staatspolissen en de genoemde zwarte lijst met daarop 20.000 bedrijven?

Antwoord: zie antwoord op vraag 28.

34. Is het waar dat de dienstverlening van Atradius veel meer omvat dan alleen het EKV?

Antwoord: Atradius is een privaat internationaal concern dat zich onder andere bezighoudt met kredietverzekering. Dit concern is één van de grootste spelers ter wereld op deze markt. Eén van de werkmaatschappijen van dit concern is Atradius Dutch State Business. Deze zelfstandige rechtspersoon voert thans uitsluitend en als enige in Nederland de exportkredietverzekeringfaciliteit voor de Staat uit. Er bestaan goede afspraken over wat Atradius DSB op rekening van de Staat verzekerd en wat door de private tak van Atradius wordt verzekerd. Deze set van afspraken wordt de ‘Risicodracht’ genoemd. In het kort komen deze afspraken er op neer dat daar waar de markt risico's in bepaalde landen op bepaalde debiteuren niet kan/wil verzekeren, deze op rekening van de Staat worden verzekerd. Zoals reeds eerder aan u vermeldt is het zo dat de Staat, als reactie op de financiële crisis, tijdelijk het gedeelte dat voor haar rekening komt uitbreidt. De omzetpolissen zijn hier een voorbeeld van. Ik wil graag benadrukken dat de dienstverlening van Atradius Dutch State Business volledig los staat van de werkzaamheden van het private concern en dat deze onderdelen volledig van elkaar gescheiden zijn.

35. Welk gedeelte heeft betrekking op ontwikkelingslanden?

Antwoord: Ongeveer 17% van het totale obligo staat uit op ontwikkelingslanden (IDA – only landen). Onder de exportkredietverzekeringfaciliteit van de Staat is het mogelijk zaken aan te brengen op ontwikkelingslanden mits ze vanuit het landenbeleid als acceptabele risico’s worden beoordeeld. Op deze risico’s zijn de normale underwritingvoorwaarden van toepassing. De EKV heeft geen sturend beleid op het vlak van ontwikkelingslanden. (Zie ook het antwoord op vraag 6.)

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de beleidsdoorlichting exportkredietverzekeringen en investeringsgaranties. Dit heeft bij deze leden de volgende vragen opgeroepen.

36. Is het waar dat de laatste evaluatie over dit onderwerp dateert van 2000 en de periode 1997-1999 betrof?

Antwoord: In 2007 heeft er een interne evaluatie plaatsgevonden over de periode 2001 – 2006. Hierbij is onder andere onderzocht in hoeverre de aanbevelingen van de evaluatie uit 2000 zijn verwerkt in het beleid. Deze evaluatie is met name verricht vanuit het perspectief van de gebruiker van de faciliteit. Aangezien recentelijk het concept van beleidsdoorlichting is ingevoerd, is ervoor gekozen om ook conform deze nieuwe voorwaarden een evaluatie uit te voeren. Hierbij is met name het bestaansrecht van de faciliteit onderzocht.

37.Zo ja, waarom bestrijken evaluaties van de EKV niet aaneensluitende periodes?

Antwoord: zie antwoord op vraag 36.

38. In de memorie van toelichting van de Regeling periodiek evaluatieonderzoek en beleidsinformatie 2006 (pagina 2) valt te lezen dat het cruciaal is dat op de een of andere wijze een kritische blik wordt georganiseerd om te voorkomen dat beleidsevaluatie verwordt tot een activiteit waarbij de slager zijn eigen vlees keurt. Om deze reden vinden de leden van de fractie van de SP het kwalijk dat bijvoorbeeld NGO’s niet zijn betrokken bij dit onderzoek. Als reden geeft de voorzitter van de begeleidingscommissie- dhr. Blocks- op p. 2 van zijn aanbiedingsbrief hiervoor aan dat RPE-vragen zich niet richten op flankerend beleid. Van flankerend beleid is volgens de leden van de SP-fractie echter allerminst sprake. Het schuldenbeleid bijvoorbeeld, waar NGO’s zich in belangrijke mate mee bezighouden, raakt natuurlijk de kern van de faciliteit. De vermelde conclusie van de heer Blocks dat een eventuele betrokkenheid van NGO’s geen invloed op de aanbevelingen inzake de kernvragen van deze beleidsnota zou hebben gehad de leden de fractie van de SP daarom niet. Is de minister dat met deze leden eens?

Antwoord: Nee. Naar mijn mening is het schuldenbeleid wel onderdeel van het flankerend beleid, omdat de vorderingen ontstaan als gevolg van het gebruik dat van de faciliteit wordt gemaakt. Zoals aangegeven in vraag 27 is er voor gekozen om de beleidsdoorlichting hier niet op te richten. Voor meer informatie over het schuldenbeleid van de EKV verwijs ik u naar de brief die ik op 13 juni 2007 over dit onderwerp aan de Tweede Kamer heb gestuurd (Kamerstukken II, 2006/07, 26234, nr. 102).

39. Bovenstaande is voor de leden van de SP-fractie des te meer van belang gezien het feit dat de beleidsdoorlichting wel verschillende maatschappelijke effecten van de EKV benoemt, maar niet aantoont dat deze dankzij de EKV ook zijn gerealiseerd. De leden van de SP-fractie vinden dit kwalijk en verzoeken de minister aan te geven waarom de causale relatie tussen het gevoerde beleid en de gerealiseerde effecten in de beleidsdoorlichting niet is aangetoond?

40. De leden van de SP-fractie roepen hem op dit alsnog te onderzoeken. Graag een reactie.

Antwoord vraag 39 en 40: Carnegie Consult stelt in het rapport dat de EKV een aantal directe en indirecte maatschappelijke effecten teweeg brengt. Dit causaal verband is door middel van kwalitatieve onderzoeksmethoden vastgesteld. Ik acht een aanvullend onderzoek daarom niet noodzakelijk.

41. Waarom is de beleidsdoorlichting niet uitgevoerd op het niveau van een algemene of operationele doelstelling?

42. Wil de minister dit op een later moment alsnog doen?

Antwoord vraag 41 en 42: De beleidsdoorlichting beoogt te onderzoeken of het tijdens de onderzoeksperiode gevoerde beleid aansluit bij de algemene en operationele doelstellingen zoals ze gedurende die periode zijn geformuleerd. Dit is onderzocht door de vijf vragen die opgenomen zijn in de Regeling periodiek evaluatieonderzoek en beleidsinformatie 2006 te beantwoorden. De algemene conclusie van de beleidsdoorlichting is dat het door de EKV gevoerde beleid aansluit bij de algemene en operationele doelstellingen. De Regering acht een aanvullend onderzoek daarom niet noodzakelijk.

43.Voor wat betreft de kostendekkendheid valt het de leden van de SP-fractie op dat in de introductie van het Carnegie rapport (p.2) wordt aangegeven dat de beleidsdoorlichting nauwelijks ingaat op een "beschrijving van de budgetten die zijn ingezet". Waarom is dit niet gebeurd?

Antwoord: De methodologie van de Regeling periodiek evaluatieonderzoek en beleidsinformatie 2006 biedt de ruimte om accenten in een beleidsdoorlichting te leggen. De Staat heeft er voor gekozen om de onderhavige beleidsdoorlichting toe te spitsen op het toetsten van het bestaansrecht van de xportkredietverzekeringfaciliteit, met specifieke aandacht voor de additionaliteit (aanvullendheid op de markt) en het level playing field (internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven).

Carnegie consult behandelt kostendekkendheid uitvoerig in paragraaf 4.4 van het rapport. Carnegie concludeert daar dat de EKV faciliteit kostendekkend is en aan de internationale voorwaarden voldoet.

44. Desalniettemin gaat het rapport in zowel de managementsamenvatting als in het feitelijk rapport wel degelijk in op deze aspecten, bijvoorbeeld op de ingezette budgetten. Er wordt hier echter slechts ingegaan op de bedragen die gemoeid zijn met het uitreiken van polissen. De leden van de fractie van de SP hadden graag gezien dat er ook cijfers waren gepresenteerd over de ontvangen premies over genoemde periode, alsmede over de gerealiseerde nagekomen betalingen (provenus) die door de incassoafdeling van Atradius in dezelfde periode zijn gerealiseerd. Tezamen met bijvoorbeeld inzicht in de schuldenkwijtscheldingen over genoemde periode en de apparaatskosten zou de Kamer hierdoor een beter inzicht krijgen in de daadwerkelijke kostendekkendheid van de EKV. Mede gezien de conclusie van het Carnegie rapport dat definitieve conclusies over de kostendekkendheid van de EKV nog niet getrokken kunnen worden, pleiten de leden van de SP-fractie ervoor dat deze informatie alsnog- al dan niet vertrouwelijk- aan de Kamer wordt gestuurd zodat zij haar controlerende taak kan waarmaken. Is de minister bereid dit te doen?

Antwoord: De kostendekkendheid wordt bepaald op basis van een speciaal hiervoor ontwikkeld model dat gebruik maakt van bedrijfseconomische resultaatbepaling. Hierin wordt niet uitsluitend gekeken naar de resultaten op kasbasis (liquide middelen) maar wordt ook rekening gehouden met de verwachte uitgaven (voorzieningen) en ontvangsten (vorderingen) op basis van de huidige portefeuille. Het is niet voldoende om uitsluitend naar de kascijfers te kijken om de kostendekkendheid te bepalen. Hierin zijn immers premies verwerkt die zijn ontvangen voor nog lopend risico en hierin zijn schades verwerkt voor nog lopende schadetrajecten. In de onderstaande tabel wordt weergegeven hoe de kostendekkendheid over de periode 1999 - 2008 is opgebouwd.

Tabel 1: Bedrijfseconomisch resultaat totale faciliteit (tekenjaar na 1998) cumulatief over 1999- 2008 in mln euro
1. Liquide middelen 311
1.1 Premie 548
1.2 Netto schade -95
1.3 Netto koersrisico -19
1.4 Netto rente 37
1.5 Uitvoeringskosten -159
2. Vorderingen 69
3. Voorzieningen -286
3.1 Uitstaand politiek risico -164
3.2 Uitstaand commercieel risico -32
3.3 Verwachte schade -60
3.4 Vorderingen -27
3.5 Koersrisico -4

Totaal 93
N.B.: optelverschillen worden veroorzaakt door afronding

Voor de totaaloverzichten van de budgetten verwijs ik u naar de aan de Kamer verstuurde begrotingen van het Ministerie van Financiën. Zie hiervoor IXB paragraaf 2.2.5. Exportkredietverzekering en investeringsgaranties; 2.2.5.1 Algemene beleidsdoelstelling: Een completere markt voor verzekering van betalingsrisico’s die zijn verbonden aan export en aan investeringen in het buitenland.
45. Kan de minister ingaan op het punt dat suggesties om het EKV voor het MKB toegankelijker te maken en toegesneden producten te ontwikkelen tot op heden nauwelijks zijn ingevoerd?

Antwoord: zie antwoord op vraag 8.

46. Welke conclusies trekt hij hieruit?

Antwoord: zie antwoord op vraag 8.

47. Kan de minister aangeven welke landen in aanmerking komen voor schuldkwijtschelding voor wat betreft de publieke schulden?

48. Geldt dit alleen voor IDA-landen of ook voor niet-IDA-landen?
Antwoord vraag 47 en 48: Landen die in betalingsmoeilijkheden verkeren en schuldkwijtschelding nodig hebben om weer tot een houdbare schuld te komen kunnen terecht bij de Club van Parijs, mits het land in kwestie een programma bij het IMF heeft. Public or public guaranteed debt komt hiervoor in aanmerking. In de Club van Parijs wordt vervolgens gekeken naar wat er nodig is om de schuld van een land weer houdbaar te maken. Het kan zijn dat een herstructurering zonder schuldkwijtschelding voldoende is om dit doel te bereiken. Indien dit echter niet voldoende is kan worden overgegaan tot het kwijtschelden van (een deel van) de schuld. Dit geldt zowel voor IDA-landen als niet-IDA-landen.

49. Op p. 23 van het Carnegie rapport staat dat in OESO-verband overeenstemming is bereikt over principes voor Duurzaam Leenbeleid bij exportkredieten aan Lage Inkomenslanden en dat Nederland aan IDA-landen alleen ontwikkelingsrelevante financieringen met een hulpcomponent exportkredietverzekering verstrekt. Kan de minister in dit verband aangeven waarom volgens de cijfers op pagina 12 Shell Gas Nigeria één van de top exporteurs (op basis van poliswaarde) is?

50. Is de minister van mening dat de activiteiten van Shell in Nigeria vallen onder ontwikkelingsrelevante financiering?

51. Zo ja, kan hij dit aantonen d.m.v. onafhankelijk en objectief onderzoek?

Antwoord op vragen 49, 50 en 51: De verzekeringspolis voor de bank, die het project van Shell Gas Nigeria financiert, dateert uit 2003, ver voor het inwerking treden van het Duurzaam Leenbeleid. Vanwege de grootte en de looptijd van de financiering figureert deze transactie nog in de tabel op pagina 12 van het Carnegierapport. Destijds is het project bij de beoordeling van de verzekeringsaanvraag getoetst aan de toen geldende MVO-standaarden. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van een milieueffectrapportage. Ook is vastgesteld dat het om een productieve investering ging. Gezien de opzet van het betreffende project met een inkomstenstroom in harde valuta’s lag het voor de hand om het project op commerciële voorwaarden te financieren. Er zijn geen hulpgelden aan het project besteed. Een toets op ontwikkelingsrelevantie maakte daarom geen deel uit van de beoordeling.

Nigeria is een IDA-only land waarvoor momenteel overigens geen minimum concessionaliteitseisen gelden van IMF of Wereldbank. In het algemeen geldt dat projecten voor de ontginning van natuurlijke hulpbronnen ten goede kunnen komen aan de ontwikkeling van een land, indien de opbrengsten verstandig besteed worden. Zoals bekend speelt de governance in het betreffende land daarbij een belangrijke rol.

Tot slot enkele concrete vragen:

52. Hoe gaat het kabinet om met de verdere integratie en professionalisering van en met andere onderdelen van het beheer van de EKV?

Antwoord: Zie antwoord op vraag 18.

53. Wat zijn de nieuwe operationele risico’s die samenhangen met de grotere inzet van kapitaalmarktinstrumenten?

Antwoord: Operationeel risico betreft het risico dat ontstaat als gevolg van het falen of tekortschieten van interne processen, menselijke en technische tekortkomingen, en onverwachte externe gebeurtenissen. Belangrijke onderdelen bij de inzet van kapitaalmarktinstrumenten die operationeel risico met zich meebrengen zijn: het opstellen van contracten, het afsluiten van de transactie en de settlement van de transactie.

54. Hoe worden deze risico’s beheerst?

Antwoord: Om de operationele risico’s bij het inzetten van kapitaalmarktinstrumenten zoveel mogelijk te beperken wordt gebruik gemaakt van kennis en beheersmethodieken die al binnen het ministerie van Financiën gebruikt worden. Er zijn gestandaardiseerde contracten opgesteld waarbij in het geval van de credit default swaps gebruik is gemaakt van de kennis van een externe juridische adviseur. Daarnaast worden de credit default swap transacties afgesloten en verwerkt door het Agentschap die al vele jaren actief is op de kapitaalmarkt en waar de organisatie is ingericht op het minimaliseren van het operationele risico dat hierbij hoort. Obligoswaps worden na het invoeren van de staatspolis ook door de Staat uitgevoerd.

55.Wat is de verwachte invloed van de inzet van deze kapitaalmarktinstrumenten op de kostendekkendheid van de EKV-faciliteit?

Antwoord: In tegenstelling tot wat er in het Carnegie rapport staat, wordt de kostendekkendheid van de kapitaalmarktinstrumenten reeds gemonitord. De kapitaalmarktinstrumenten worden ingezet om concentratierisico’s in de portefeuille te beperken. Zowel de obligoswap als de CDS worden kostenneutraal uitgevoerd. De obligoswap is immers een ruil van twee gelijkwaardige risico’s en de CDS premie mag in beginsel niet hoger zijn dan de premie die is ontvangen voor de EKV verzekering. De inzet van kapitaalmarktinstrumenten heeft dus geen impact op de kostendekkendheid, maar zorgt vanwege lagere portefeuilleconcentraties wel voor minder risico op uitschieters in de begroting.

56. Ziet de minister hier risico’s en zo ja, hoe wil de minister deze risico’s beheersen?

Antwoord: Het belangrijkste risico voor de begroting bij de inzet van credit default swaps is het risico dat de tegenpartij omvalt. De dekking voor default vervalt dan terwijl er wel een premie voor betaald is. Om dit te voorkomen wordt er gewerkt met onderpand. Op het moment dat het contract marktwaarde heeft is de tegenpartij verplicht om onderpand te storten. Dit werkt hetzelfde als de renteswaps die worden ingezet door het Agentschap.
Een obligoswap is een wederzijdse herverzekering waarbij beide partijen risico ruilen die een gelijke verwachte schade kennen. Om te te zorgen dat de tegenpartij altijd een belang in het risico houdt, wordt nooit meer dan 50% van het risico op één bepaalde debiteur geruild. Daarnaast wordt alle informatie met betrekking tot de onderliggende transactie uitgewisseld en wordt deze getoetst aan het eigen acceptatiebeleid. Als tegenpartij komen uitsluitend andere OESO overheden in aanmerking.

57. Hoe is het Ministerie van Financiën van plan om het risicomanagement de komende periode verder te professionaliseren en te ontwikkelen?

Antwoord: Zie antwoord op vraag 18

58. Op welke termijn moet het risicomanagement geprofessionaliseerd zijn?

Antwoord: Zie antwoord op vraag 18

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsdoorlichting exportkredietverzekeringen en investeringsgaranties en hebben daarbij de volgende opmerkingen en vragen.

59. Uit het onderzoek van Carnegie Consult komt naar voren dat buitenlandse overheden, met name overheden die niet gebonden zijn aan internationale afspraken op het gebied van exportkredietverzekeringen (nieuwe geïndustrialiseerde landen als Brazilië, India en China), een rol spelen die de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven – veelal nadelig – beïnvloedt. Het in gesprek blijven en betrekken van deze economie via zogeheten ‘outreach’-activiteiten moet een prioriteit blijven. De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de regering hoe tot op heden de benaderingen tot de desbetreffende landen zijn geweest en welke voortgang/afspraken reeds zijn gemaakt. Daarbij ontvangen zij graag een overzicht van de stappen (outreach-activiteiten) die de regering de komende tijd richting deze economieën gaat nemen.

Antwoord: Zie antwoorden op vragen 22 en 23

In aanvulling hierop wil ik graag aangeven dat de outreach – activiteiten geleid worden door het OESO – secretariaat dat de Participanten ondersteund.

60.Om vast te stellen of Nederland zich in een vergelijkbare positie bevindt ten opzichte van andere landen heeft Nederland een vergelijking ontwikkeld waarmee inzichtelijk wordt gemaakt hoe Nederland ten opzichte van andere landen presteert. Op deze lijst staat Nederland op de vijfde plek maar de ambitie is om naar de derde positie door te schuiven. Welke beleidsstappen gaat Nederland ondernemen om op deze streefpositie te komen?

Antwoord: Een belangrijk streven is om een gelijk speelveld voor bedrijven te creëren en te handhaven. Het voornaamste instrument om het gelijke speelveld te waarborgen zijn de afspraken in internationaal verband over de belangrijkste modaliteiten van dergelijke overheidsfaciliteiten. In dit verband zijn de Wereldhandelsorganisatie, de Europese Unie en de OESO de belangrijkste fora. Carnegie Consult concludeert in de beleidsdoorlichting dat Nederland grote inzet toont voor het creëren en bewaken van een gelijk speelveld en dat Nederland in de belangrijkste internationale fora goed vertegenwoordigd is.

Hiermee is een gelijk speelveld echter nog niet gegarandeerd. In de eerste plaats stellen internationale afspraken minimumeisen die op nationaal niveau strenger kunnen worden ingevuld. Bovendien zijn tal van onderwerpen niet internationaal geregeld, bijvoorbeeld het landenbeleid, buitenlands bestanddeel / nationaal belang, particuliere debiteurenpremies en het risicobeleid. Tot slot zijn veel met Nederland concurrerende landen, zoals de opkomende economieën China, India en Brazilië, niet altijd gebonden aan de internationale afspraken waardoor het gelijke speelveld onder druk komt te staan. Er is dus veel ruimte op nationaal niveau om invulling te geven aan het beleid, en de wijze waarop dit wordt gedaan bepaalt in belangrijke mate of exporteurs onder gelijke voorwaarden kunnen concurreren met het buitenland. Ik zal terughoudend zijn met het implementeren van nieuwe regelgeving die verder gaat dan wat de internationale afspraken voorschrijven.

Uit de meest recente benchmark blijkt dat de Nederlandse faciliteit over de gehele linie genomen bestand is tegen de concurrentiedruk van de faciliteiten van de meeste andere landen. Voor het ene element geldt dit echter meer dan voor het andere. Zo bleek de Nederlandse faciliteit met name wat betreft het landenbeleid te behoren tot de groep minst competitieve faciliteiten. Momenteel wordt daarom in de Rijkscommissie gesproken over het flexibiliseren van het landenbeleid.

61. Op wat voor termijn denkt de regering dit te gaan realiseren?

Antwoord: In het jaarverslag 2008 is aangegeven dat Nederland op de langere termijn streeft naar een plaats bij de top drie. Een exacte termijn is niet te geven. Bedacht moet worden dat voor een lage score op een bepaald element een goede rechtvaardiging kan zijn, bijvoorbeeld als daar bewuste politieke keuzes aan ten grondslag liggen. Ook kan het voorkomen dat Nederland een hoge score bij een concurrerende faciliteit niet wil evenaren omdat de maatregelen die daarvoor nodig zijn onverenigbaar zijn met staand beleid. Internationaal overleg kan gebruikt worden om de ruimte dat tussen het beleid dat landen voeren zit wat in te perken. Hier zet de exportkredietverzekeringfaciliteit zich voor in.

62. Het huidige model van de benchmark is gebaseerd op een beperkt aantal kwantitatieve aspecten en omvat niet alle relevante indicatoren. Een meer kwalitatieve benadering met input van en overleg met de gebruikers van de EKV faciliteit ontbreekt. De benchmark is inmiddels grondig herzien, waardoor deze een effectiever instrument zal zijn om inzicht te geven in de mate van ongelijkheid van het speelveld, aldus de regering. In het rapport van Carnegie Consult wordt aangegeven dat de inhoud en toepassing van de nieuwe benchmark nog niet is uitgewerkt. De geluiden lijken dus enigszins tegenstrijdig. Wat is nu de status van de nieuwe benchmark?

Antwoord: De eerste herziene benchmark is in december 2008 aan de Rijkscommissie voorgelegd. Hierbij was nog geen gebruik gemaakt van de input van de gebruikers van de faciliteit. In de benchmark over 2008, die in oktober 2009 in de Rijkscommissie zal worden gepresenteerd, zal dat wel het geval zijn.

63. In hoeverre is het inzicht in de mate van ongelijkheid van het speelveld aantoonbaar vergroot?

Antwoord: Zie het antwoord op vraag 25.

64. Is de vijfde positie waarnaar wordt verwezen het resultaat met de nieuwe benchmarks, of nog met de oude?

Antwoord: Op pagina 25 van het rapport van Carnegie Consult wordt verwezen naar de oude benchmark.

65. Als het met de oude is, op welke plek staat Nederland dan nu?

Bij de nieuwe benchmark wordt gebruik gemaakt van ratings in plaats van ranglijsten. De meest recente benchmark kent de Nederlandse faciliteit een rating toe van A-/B+. Ruwweg komt dit overeen met een plaats in de middenmoot, en is in die zin vergelijkbaar met de vijfde positie van het jaar daarvoor.

66. Is de streefplek (plaats 3) nog steeds van kracht?

Antwoord: Hierbij wordt verwezen naar het antwoord op vraag 61. In de nieuwe ratingsystematiek zou een plaats bij de top drie overigens overeenkomen met een A-rating.

67. Het Carnegie Consult rapport constateert dat de Rijkscommissie te vaak discussie op detail niveau voert. Daarbij wordt aangegeven dat de Rijkscommissie soms te laat wordt geïnformeerd of betrokken bij belangrijke beleidswijzigingen of voorgenomen besluiten. Voorts stelt het rapport dat er nu te weinig gebruikt wordt gemaakt van werkgroepen met experts vanuit het bedrijfsleven en de overheid. De regering onderstreept de aangehaalde punten. De leden van de VVD-fractie worden graag geïnformeerd over welke concrete stappen de regering gaat nemen om de aangehaalde punten over de Rijkscommissie aan te pakken?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 21.

68. De heer Blocks geeft aan dat in de toekomst met de honorering van de voorzitter van de begeleidingscommissie rekening moet worden gehouden met het totale tijdsbeslag. Hoe staat de regering hiertegenover?

Antwoord: Indien de aard van de werkzaamheden zich hiertoe lenen is het mogelijk om met externen die op tijdelijke basis diensten aan de Staat verlenen aanvullende overeenkomsten af te spreken op basis van een vaste vergoeding per dagdeel. Deze vaste vergoeding is inclusief eventuele voorbereidingstijd. Een alternatieve route is dat uren op declaratiebasis vergoed worden.

69. Kan de regering aangeven wat de honorering nu is geweest, wat het tijdsbeslag is geweest en wat hen in de toekomst een relevante honorering lijkt?

Antwoord: Volgends de Regeling maximumbedragen vacatiegeld 2004 heeft een voorzitter in categorie ‘zwaar’ recht op maximaal € 260,00 vacatiegeld per vergadering. Gelet op de senioriteit van de heer Blocks en de verantwoordelijke aard van zijn te bekleden functie was het maximum bedrag, naar mijn mening, een terechte vergoeding. De heer Blocks heeft zeven vergaderingen voorgezeten, zodat de totale vergoeding € 1.820, - bedroeg. Dit lijkt mij, ook voor vergelijkbare situaties in de toekomst, een adequate honorering.

70. Het onderzoek is vóór de zomer gestart en de impact van de huidige financiële crisis is geen onderdeel van deze evaluatie over de periode 2003-2007. De leden van de VVD-fractie hechten waarde aan de exportkredietverzekering en worden graag op de hoogte gesteld van het functioneren van de EKV in de huidige turbulente tijden. De Kamer is reeds in een aparte brief geïnformeerd over de kredietcrisismaatregelen van de exportkredietverzekeringfaciliteit. Wanneer zal er een eerste evaluatie van het functioneren van de EKV in tijden van crisis worden uitgevoerd?

Antwoord: Het effect van de crisis op de EKV wordt continue gemonitord. De uitkomsten hiervan worden in het Jaarverslag gerapporteerd. De kredietcrisismaatregelen zullen ook afzonderlijk worden geëvalueerd. De omzetpolissen zullen eind 2009 worden geëvalueerd ten einde tot een beslissing te maken over het wel of niet voortzetten van de maatregel. De kredietcrisismaatregelen van de exportkredietverzekeringfaciliteit zullen ook tijdens de volgende beleidsdoorlichting aan de orde komen. Deze zal pas weer over een aantal jaren worden uitgevoerd. Door de aard van de instrumenten van de exportkredietverzekeringfaciliteit zullen de uiteindelijke effecten van de getroffen maatregelen pas over enkele jaren vast te stellen zijn. Het feit dat de volgende beleidsdoorlichting nog even op zich laat wachten komt de kwaliteit daarvan ten goede.

71. Zal de regering een soortgelijk onderzoek als onderhavige uitvoeren over de periode van de huidige crisis en zo ja, wanneer zal dit worden gedaan?

Antwoord vraag 71: Zie het antwoord op vraag 70.

72. De aan het woord zijnde leden krijgen signalen dat het Nederlandse bedrijfsleven onvoldoende garanties kunnen lostrekken van Atradius, Dutch State voor leningen aan het Midden-Oosten, waardoor het Nederlandse bedrijfsleven orders misloopt. Kent de regering dergelijke signalen en wat doet zij daarmee?

Antwoord: Verzekeringen op landen in het Midden-Oosten maken een zeer substantieel deel uit van de portefeuille van Atradius DSB. Op de belangrijkste landen in die regio is Atradius DSB open voor nieuwe zaken.

73.Ook geeft de Duitse staat speciale lening arrangementen aan bijvoorbeeld Mercedes om de export naar o.m. Nederland te bevorderen terwijl Nederlandse fabrikanten van bussen dat niet krijgen. Daardoor is er geen gelijk speelveld meer en worden Nederlandse bedrijven op concurrentie achterstand gezet. Kent u deze signalen en wat doet u daarmee?

Antwoord: De vragensteller doelt mogelijk op de Duitse faciliteit voor dekking van werkkapitaal. Ik ben voornemens een vergelijkbare faciliteit ook in Nederland in te voeren. .

74. Welke instrumenten worden overal ontwikkeld?

75. Dit zijn slechts twee voorbeelden van signalen die de leden van de VVD-fractie krijgen. Zijn dit anekdotische voorbeelden of krijgt u meer signalen?

76. Zo ja, welke?

77. Wat gaat u hieraan doen om te voorkomen dat Nederlandse bedrijven op concurrentie achterstand worden gezet?

Antwoord op vragen 74-77: Vanwege de financiële crisis zijn veel landen bezig om nieuwe financierings- en verzekeringsproducten voor de export in te voeren. Verder zijn enkele voorschriften van de Arrangement on Officially Supported Export Credits tijdelijk versoepeld. Dit gebeurt in aanvulling op de maatregelen om het bankwezen te versterken en de kredietverlening op gang te houden. Over het algemeen blijkt de capaciteit voor middellange – en lange termijnkredieten voldoende te zijn. Landen die traditioneel de korte-termijnverzekeringsmarkt aan de particuliere sector overlieten, zoals het VK, Denemarken en Nederland, zien zich nu genoodzaakt om de gaten die in deze markt vallen aan te vullen. In Nederland heeft hierover uitvoerig overleg plaatsgevonden met de betrokkenen, waaronder belangrijke exporteurs, banken, verzekeraars en VNO-NCW. Hierover bent u separaat geïnformeerd.

Sinds het begin van de crisis worden de ontwikkelingen en ervaringen regelmatig besproken in de EU, de OESO en in G-20-verband. Binnen de OESO melden de lidstaten alle nieuwe maatregelen op het terrein van exportkredieten. Deze worden ook gepubliceerd op de OESO-website, via http://www.oecd.org/trade/xcred.

Het Nederlandse beleid voor exportkredieten kan zich goed meten met dat van andere OESO-lidstaten. Met de voorgenomen inwerkingtreding van enkele nieuwe producten verwacht ik dat Nederlandse bedrijven een goede uitgangspositie houden op de exportmarkten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de fractie van de PVV hebben met belangstelling kennisgenomen van de bovengenoemde brief van de minister van Financiën d.d. 15 april 2009 Beleidsdoorlichting Financiën (31 935, nr. 1). Naar aanleiding van genoemde brief hebben de leden van de PVV-fractie enkele vragen en opmerkingen, deze luiden als volgt.

78. Het kabinet is voornemens om met de huidige exportkredietfaciliteit de concurrentiepositie van de Nederlandse exporteur op doeltreffende en evenwichtige wijze te ondersteunen.
Binnen de OESO worden tussen geïndustrialiseerde landen afspraken gemaakt. Zo wordt er min of meer voor wat overheidssteun betreft gelijk speelveld tussen de financiers van grote exporteurs van geïndustrialiseerde goederen gecreëerd en gehandhaafd.
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat dit gelijke speelveld door het kabinet niet wordt gerealiseerd. De milieuvereisten worden in sommige opzichten zwaarder aangezet dan volgens internationale afspraken strikt noodzakelijk is. Daarnaast stelt het kabinet dat alle lage inkomenslanden alleen ontwikkelingsrelevante financieringen met een hulpcomponent de exportkredietverzekeringen (EKV) verstrekt krijgen. De leden van de PVV-fractie stellen dat dergelijke maatregelen overbodig zijn. Een eigen nationaal milieubeleid benadeeld alleen maar de concurrentiepositie van de Nederlandse export en zal ook weinig effect hebben. Waarom ook beperkingen opleggen aan ontwikkelingslanden, promoot juist dat er echt wordt ondernomen en niet alleen ontwikkelingshulp naar die landen gaat. Het MKB dient de voornaamste groei in de export te realiseren, terwijl deze vooral gehinderd worden door dergelijke beperkingen en eisen. Voorts vragen deze leden degelijke beperkingen dan ook op te heffen.

Antwoord: Zie het antwoord op vraag 19

79. De leden van de PVV-fractie vragen zich af waarom de minister er vanuit gaat dat de uitbreiding van de exportkredietfaciliteit geen budgettaire gevolgen heeft, nu de particulieren kredietverzekeringsmarkt zich terugtrekt.

Antwoord: De uitbreiding van de exportkredietverzekeringfaciliteit die in januari is aangekondigd betreft een vrij beperkte uitbreiding. Het totaal aan risico’s dat op dit moment door de EKV wordt gedekt, heeft een omvang van 6,7 miljard euro. Deze uitbreiding heeft een verwachte omvang per jaar van niet meer dan 100 miljoen euro. Gezien de aanzienlijke onzekerheid die vanuit de aard van de regeling al in de schaderamingen zitten, hoefde de raming voor deze beperkte toename van het risico niet aangepast te worden. Daarnaast is voor de begin juli aangekondigde Tijdelijke Aanvullende Staats Kredietverzekering (TASK ) voor omzetpolissen een voorziening getroffen van euro40 mln.

80. Is de getroffen voorziening wel voldoende nu de groei van de wereldeconomie op het laagste punt sinds 1945(IMF) is en de claims mogelijkerwijs de premies gaan overstijgen?

Bij de EKV bestaat altijd het risico dat de claims in enig jaar de premies overstijgen. De huidige stand van de economie vergroot dat risico voor het lopende jaar en waarschijnlijk ook voor de komende jaren. De doelstelling op dit vlak is echter om op de lange termijn kostendekkend te zijn. In de afgelopen jaren zijn de inkomsten hoger geweest dan de claims en is een zekere buffer opgebouwd in de kostendekkendheid.

81. Een bijkomend probleem is dat het risicomanagement nog dient te worden geprofessionaliseerd en ontwikkeld, terwijl dit in tijde van de kredietcrisis al geregeld had moeten zijn. Graag vernemen deze leden de reactie van het kabinet hierop.

Antwoord: Zie antwoord op vraag 18.

82. Tenslotte benadrukken de leden van de PVV-fractie dat in het kader van beter inzicht in de EKV de nadruk dient te liggen op de registratie van de contantenwaarde van de export.
De registratie op basis van het begrip “garantieverplichting”, hierbij vallen naast de afgesloten polissen ook de dekkingstoezeggingen (waarvan een grootdeel nooit tot een polis leidt). Graag vernemen deze leden de reactie van het kabinet hierop.

Antwoord: Op het moment dat een exporttransactie positief is beoordeeld en een dekkingstoezegging of garantie afgegeven kan worden is er duidelijkheid over het bedrag dat daarmee gemoeid is. Omdat het bedrag waarvoor de Staat dan garant staat niet meer wijzigt, heeft het gedurende het uitstaan van de toezeggingen berekenen van de contante waarde geen toegevoegde waarde.