Toespraak van minister mr. J.P.H. Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op het Ondernemersgala van VNO-NCW Noord op 4 september 2009 in Groningen

Dames en heren,

De grootste ondernemersbijeenkomst in het Noorden, er komen duizend mensen; Bernard Wientjes was heel overtuigend. Duizend: dat is de hoogste waardering volgens Homerus. Er voeren duizend schepen uit voor de schoonste aller vrouwen: Helena. Duizend ondernemers om mij te horen; u begrijpt mijn gevoel van eigenwaarde kon niet op. Maar toen het leek dat staatssecretaris De Jager in mijn plaats zou spreken, omdat ik hier niet kon zijn, kwamen er nog steeds duizend. U komt hier dus niet voor mij, u komt voor iedereen. Toen ik het programma zag, begreep ik dat zelfs als ik niet gekomen was u nog wel gekomen zou zijn: voor de muziek. Ik ben gewoon het voorprogramma. Men verwacht van mij, ik citeer, ‘een publiek statement dat het juiste evenwicht bewaart tussen ernst en luim.’ U wilt kortom wat horen over de ernst der tijden, de crisis, maar op luchtige toon. Het moet leuk blijven. Als u alleen ernst had gewild, had u Ernst gevraagd: de minister van Justitie. Aan mij dus om de muziek in te leiden met een enkel woord dat het midden houdt tussen een grap en een preek.

Laat ik beginnen met u gerust te stellen: ik zal het niet over de muziek van vanavond hebben. Ik heb begrepen dat Queen een popgroep is, met pakkende liederen zoals: ‘We will rock you!’ Dat is ook de teneur van de Queen dinsdag over een week in de troonrede: We will rock you. Maar daar kan ik nog niet op ingaan.

Het wordt een troonrede zo pakkend dat de aanwezigen aan het eind in ‘Leve de Koningin’ uitbarsten en het ‘We are the champions!’ aanheffen. Was het maar zo. De tijd is er niet naar. Ik weet niet of het opzet of toeval is, maar vandaag precies negen jaar geleden bereikte de AEX index haar absolute hoogtepunt ooit: 1546 punten, of 701 in euro’s. Nu zijn we al tevreden als de beurs weer door de 300 grens gaat. Het tekent in alle scherpte de ernst van de economische situatie waarin we verkeren.

“De grote recessie”; gelukkig is er door het CPB snel een boek geschreven over de crisis, anders zou de crisis straks misschien helemaal voor niets geweest zijn. De auteurs beschrijven daarin het dramatische verloop van het afgelopen jaar. Dat voorzichtige economen nu al spreken van de “De grote recessie” zegt veel over de ernst en de ingrijpendheid van de crisis. Over de economische gevolgen hoef ik u waarschijnlijk weinig te zeggen; u ondervindt ze dagelijks aan den lijve. Ik heb bedrijven bezocht, waar de omzet in twee maanden met meer dan 50% terugliep. Het leek alsof de economie in vrij val was geraakt. Drie weken geleden was iedereen opgetogen omdat het CPB de raming bijstelde en minder werkloosheid voorspelde; de crisis was voorbij schreven de kranten. Maar dat is als een aantal mensen dat in een diepe afgrond stort. Hoe harder men naar beneden valt, des te harder wordt er gejammerd, tot er uiteindelijk één roept: ‘ik zie een lichtpunt, ik zie de bodem, en het gaat goed: de bodem is dichterbij dan we dachten.’ Dan nader je wel het dieptepunt, maar het pijnlijkste moment moet dan nog komen. Hetzelfde geldt voor de economische neergang. Het gaat minder hard dan eerst; het eind van de krimp is mogelijk in zicht. Maar ook als de economie weer gaat groeien, is de schade van de crisis groot; 5% terugval in het groeipad en twee jaren groei verloren. Bedrijven zien de groei van de laatste jaren als sneeuw voor de zon verdwijnen, we zijn collectief armer geworden en de overheidsfinanciën zijn ingrijpend verslechterd. Vorig jaar kondigde het kabinet met gepaste trots aan dat de staatsschuld het laagste niveau ooit naderde (sinds 1814); nu nadert de staatsschuld in rap tempo weer de niveau’s van de jaren ’80. De werkloosheid zal meer dan verdubbelen en wat het meest verontrustend is - het vooruitzicht dat het boek van het CPB schetst- dat ook als het herstel inzet en we weer terugkeren naar een ‘normale’ groei van 2%, de staatsschuld verder zal blijven groeien en de werkgelegenheid niet zal herstellen. En staatsschuld dat is niet een boekhoudkundig getal; staatsschuld bepaalt onze collectieve handelingsvrijheid – kredietwaardigheid dat is beleidsruimte. Die zijn in het geding. Handelingsvrijheid en beleidsruimte die we hard nodig hebben om uit deze crisis te komen en om de achterliggende crises aan te pakken; de schaarste van energie, water en grondstoffen, de aantasting van het klimaat, en het gevaar dat Europa steeds verder achterop raakt in de wereld.

In de afgelopen maanden was het beleid gericht op het dempen van de krimp door het scheppen van adempauzen, door behoud van herstelvermogen, ondersteunen van krediet en liquiditeit en het opvangen van schokken. Maar de nadruk moet nu verschuiven naar het versterken van herstelvermogen, het stimuleren van innovatie en nieuwe producties, herstel van vertrouwen en het openhouden van grenzen. Voorwaarde daarbij is dat ook in de overheidsfinanciën de tering naar de nering wordt gezet. Want krimp betekent dat ieder er op achteruit gaat – met bijna 10%. Zou de overheid dat niet gelijkelijk in minder uitgaven vertalen, dan zullen particulieren – bedrijven en huishoudens – er navenant meer op achteruitgaan. Lastenverhoging lost niets op, maar verschuift de problemen alleen van de overheid naar de burgers. Het heeft ons na de crisis van de jaren ’80 twintig jaren gekost om van een dergelijke oplossing te herstellen.

De crisis is ons min of meer overkomen, herstel van de wereldhandel hebben u en ik niet in de hand; maar hoe we met de crisis omgaan en hoe we er uit komen, is wel aan ons. We moeten handelen, willen we voorkómen dat we blijven steken in structureel hoge werkloosheid, lage economische bedrijvigheid en een staatsschuld die als een loden last op de schouders van komende generaties drukt. Maar handelen betekent niet onverantwoord handelen. Domweg de uitgaven aan de inkomsten aanpassen, heeft ons in de jaren ’30 de grote depressie opgeleverd. Kunst zal zijn zodanige voorstellen te genereren dat met minder middelen meer gedaan wordt. Daar zijn nog vele mogelijkheden voor. Als we bij voorbeeld de Wajong, de AWBZ en het speciaal onderwijs combineren laat zich mogelijk met aanzienlijk minder middelen een gelijkwaardige voorziening realiseren waar minder beroep op wordt gedaan. Als we met verstand en creativiteit te werk gaan en daar ook de nodige tijd voor nemen, dan biedt de noodzaak om in de overheidsfinanciën de tering naar de nering te zetten, een kans om tot doelmatiger oplossingen te komen met minder geld.

We moeten oppassen dat we ons niet laten verlammen door de gevolgen van de crisis en de omvang van de problemen waar we voor staan; of dat nu is in uw bedrijven of bij de overheid. De vraagstukken zijn niet gering, maar alleen door ze aan te pakken worden ze minder; handen in de schoot, dat geeft geen brood. Door vooral te kijken naar de problemen, zien we niet dat de economie nu al bezig is om zich aan te passen. Op de arbeidsmarkt zijn er nog altijd meer mensen die van baan verwisselen, dan die een baan zonder perspectief verliezen. Mede door de publiek private samenwerking sinds eind vorig jaar in de mobiliteitscentra, blijkt het nog steeds mogelijk om vele mensen van werk naar werk te helpen; t/m juli dit jaar kon bij bijna 7500 werknemers ontslag voorkomen worden, en konden ruim 52.000 werknemers binnen 3 maanden na aanvang van de werkloosheid weer aan ander werk geholpen worden. Evenzo zie ik in vele sectoren en branches ondernemers die de handen ineen slaan om mensen te behouden voor de sector of nieuwe mensen op te leiden. Het is mogelijk; er zijn vacatures, er is groei bij bedrijven, er is nieuwe vraag. Als Nederlandse ondernemers ergens goed in zijn, dan is het in het aanpakken en improviseren onder moeilijke omstandigheden. En de Nederlandse werknemer laat zich ook altijd aanspreken op betrokkenheid en redelijkheid wanneer het er op aankomt in een moeilijke tijd.

Ook in het beleid is het op dit moment vaak improviseren. In korte tijd moest de werktijdverkorting worden uitgedacht en ingevoerd om de bedrijven met grootste omzetverliezen een adempauze te bieden. Vervolgens is de deeltijd-WW ontwikkeld en na drie maanden aangepast aan de ervaring. Van beide regelingen werd aanvankelijk gezegd dat ze niet deugden en dat er niemand gebruik van zou maken; de praktijk heeft het tegendeel bewezen. Eerst klaagde het CPB dat de deeltijd-WW bijna geen werkloosheid tegen zou houden; nu klagen ze dat het te veel werkloosheid tegenhoudt. Maak u geen zorgen; ondanks alle kritiek gaan we er mee door. Maar waar het mij hier vooral om gaat is dat het mogelijk is snel maatregelen te treffen en dat die verschil maken. We hoeven niet alles over ons te laten komen; we kunnen wel degelijk de uitkomsten beïnvloeden.

Dat geldt ook voor het vervolg. Wij zijn bezig met een oplossing om te voorkomen dat het succes van de deeltijd-WW niet volgend jaar tot gevolg heeft dat de sectoren die het meest daarvan gebruik moesten maken, de rekening gepresenteerd krijgen in een vorm van aanzienlijk hogere sectorpremies in de WW. Evenzo is het aan sociale partners in de verschillende sectoren om het behoud van werkgelegenheid te versterken door loonmatiging. Dat maakt verschil. Het CPB bewijst het: de neerwaartse bijstelling van de werkloosheidsraming is voor het grootste deel gevolg van loonmatiging. Verdere loonmatiging in 2010 schept werkgelegenheid, versterkt het herstel en is solidair met de inkomensontwikkeling van gepensioneerden en mensen met een uitkering. Dat was en is de inzet van het sociaal akkoord van afgelopen maart. Als we in staat zijn om geruime tijd werk boven inkomen te stellen, is het perspectief op een voortvarend herstel groter; dat is algemeen belang.

Let wel, ik zeg niet: het valt wel mee en herstel is eenvoudig. Maar laten we oppassen om alleen te zien wat slecht gaat en niet wat goed gaat. Terwijl we krimpen zijn we aan het herstellen, en wat we doen kan dat herstel bevorderen – of schaden. Ook al oogt de toekomst soms donker, besef: vlak voor het begin van de dageraad is de nacht het donkerst. In de jaren vijftig was er een pakkend lied met de opbeurende tekst: ‘Cheerio! Cheerio! In Holland daar zingen we zo, weg met de zorgen en weg met ’t verdriet, we komen er wel, ook al zijn w’er nog niet, want de jongens van Tromp en Piet Hein die krijgen ze lekker niet klein…’ Een aansprekende tekst; u zou mij een plezier doen deze van tijd tot tijd zachtjes te zingen; vooral die laatste zin: ‘de jongens van Piet Hein die krijgen ze lekker niet klein.’

Dames en Heren

Het is vandaag niet alleen de dag dat de AEX negen jaren geleden een hoogtepunt bereikte, het is vandaag eveneens de geboortedag van Constantijn Huygens in1596. Huygens gaf in zijn tijd al gouden tips voor sprekers:

Een' kort woord, snell en fel gesproken, heeft meer kracht
Dan een lang en swaer bericht dat slaep'righ uytgeseght werdt:

Ik zal mij dan ook beperken. Ik ben tenslotte slechts het voorprogramma en u bent gekomen voor de muziek. Die woorden van Huygens zijn de eerste regels van een vierregelig epigram, getiteld ‘Hamer’. De heer Tichelaar, hier in de zaal, zal het geheel eens zijn met het vervolg van dit vers:

Een kleinen hamer, snel gedreven, heeft meer macht
Dan een swaer Yser dat maer op den Bout geleght werdt.

Het epigram, ik weet niet waarom, brengt mij bij de AOW-discussie. Om der tijd wille ga ik daar nu niet op in.

Dames en Heren,

De crisis is niet over, als de recessie over is. We zullen de lasten nog lang voelen, individueel en collectief. De crisis is voor een groot deel van buitenlandse makelij. Maar hoe we er door komen en vooral hoe we er uit komen, hebben we voor het grootste deel in eigen hand. Laten we die taak oppakken. Dat kan op verschillende wijzen. Door iedere verandering te bestrijden; dat leidt doorgaans niet tot minder verandering, maar wel tot onbeheerste verandering. Verandering is een kans als je de mogelijkheden goed benut. Dat betekent niet dat iedere verandering goed is; dan wordt het veranderen om het veranderen. Laten we die veranderingen zoeken waar we gezamenlijk beter van worden, zonder dat we wat goed is verliezen. Het is als een klassiek symfonieorkest dat moderne popmuziek en ‘rock en roll’ liederen speelt. Dat kan best, u hoort het zo.

Laten we daarbij vooral eendrachtig de schouders eronder zetten. In de Trêveszaal heb ik drie weken dagelijks tegen de spreuk aangekeken: concordia res parvae crescunt – door eendracht groeien geringe zaken groot. Het is makkelijk om over ieder onderwerp tegenstellingen te zoeken. Dat moeten we maar aan de kranten overlaten; daar zijn zij goed in. Laten wij -sociale partners onderling en met de overheid- zo goed mogelijk tweedracht vermijden en zien hoe we zo snel mogelijk weer op de been zijn. Ieder zal daarbij lasten hebben te dragen. Het is makkelijk dan in een discussie te vervallen wie de meeste lasten moet dragen. Vraag is niet wie mijn lasten moet dragen, maar wiens lasten ik nog kan dragen. Want er zijn velen die in deze tijd in de knel komen; die in goede tijden al weinig perspectief hadden. Hun lasten zullen wij ook op ons moeten nemen, opdat niemand aan de kant blijft.

Het is heel makkelijk om te vervallen in een discussie over wie de schuld heeft aan de crisis en wie daar dus voor moet betalen. Natuurlijk zijn er misstanden gebleken; banken die onaanvaardbare risico’s namen, windhandel op basis van krediet zonder dat het meerwaarde schiep. Maar herstel is geen proces van schuld en boete. Natuurlijk zijn er voorbeelden van buitensporige verrijking; maar is dat nieuw? We herdenken dit jaar Calvijn en die schreef meer dan 400 jaren geleden al dat we ten kwade zijn geneigd en tot generlei goed in staat. Echt in de afgelopen jaren is er nooit een cao-onderhandeling begonnen met de constatering dat iedereen wel genoeg had en dat er dus alleen over immateriële zaken gesproken zou worden.

We wilden allemaal rijk worden. Wat er mis ging? Het mooist heb ik het gehoord in de nieuwjaarsspeech van burgemeester Cohen. Er kwam een koopman in het dorp. Die bood voor iedere eikel één euro. Het hele dorp verzamelde eikels en verkocht ze. Aan het einde deelde de koopman mee dat hij een week later terug zou komen en dan voor iedere eikel vijf euro zou betalen. Aldus geschiedde en aan het eind van die week deelde hij mee dat hij een week later tien euro zou betalen voor iedere eikel. Het dorp zocht de hele omgeving af en verzamelde de laatste eikels. De koopman kwam weer, kocht ze en kondigde aan dat hij de week daarop twintig euro zou betalen. Er was geen eikel meer te vinden, maar gelukkig kwam er die week een verkoper langs die een grote voorraad eikels had en die hij voor vijftien euro per stuk verkocht. Zijn hele voorraad werd gekocht. Maar aan het einde van die week kwam de koopman niet terug. Toen was er alleen nog een dorp vol eikels.

De oorzaken en de schuldigen die zijn voor de geschiedenis; wij moeten nu de rommel samen opruimen. Dus laten we dat ter hand nemen. En als het soms zwaar valt, neurie dan: “De jongens van Piet Hein, die krijgen ze lekker niet klein.”