Brief aan de Tweede Kamer over het betaalgedrag van de rijksoverheid

Mede namens de minister van Financiën informeer ik u over de uitkomsten van een onderzoek naar het betaalgedrag van de rijksoverheid. Eén van de maatregelen in het kader van de financiële crisis is dat de rijksoverheid sneller zal gaan betalen. Om die reden is de betaaltermijn in de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden (ARIV)/Algemene Rijksvoorwaarden voor het verstrekken van Opdrachten tot het verrichten van Diensten (ARVODI) gewijzigd van 45 dagen naar 30 dagen. In maart 2009 is deze wijziging van de betaaltermijn in de ARIV en ARVODI gepubliceerd in de Staatscourant (op respectievelijk 6 en 18 maart). In media, Kamervragen en in relatie tot de kredietcrisis is het betaalgedrag van de overheid diverse malen ter discussie gesteld. In antwoord op deze en andere berichten over het betaalgedrag is een rijksbreed onderzoek uitgevoerd naar het betaalgedrag van de departementen (omvattende: kerndepartement, agentschappen en buitendiensten). Het onderzoek heeft zich gericht op de vanaf 1 januari 2009 tot en met 30 april 2009 betaalde facturen van derden buiten de rijksdienst voor geleverde goederen en diensten (‘transactie-uitgaven’). Subsidies, uitkeringen, salarissen en andere personeelsgerelateerde uitgaven zoals reisdeclaraties vallen dus buiten het onderzoek. Er is gemeten naar de nieuwe betaaltermijn van 30 (in plaats van 45) dagen, om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn om deze te realiseren. Op 1 september is het Rapport van bevindingen IODAD-onderzoek naar het betaalgedrag bij de departementen ontvangen.

De samenvattende bevinding is dat rijksbreed gemiddeld 75% van de facturen tijdig is betaald. Langere betaaltermijnen dan 30 dagen worden voor dit onderzoek ook als tijdig beschouwd indien die zijn overeengekomen met de leverancier of als de oorzaak voor die langere termijn bij de leverancier ligt. Het blijkt dat de betaaltermijnen binnen het Rijk sterk uiteenlopen. Sommige onderdelen voldoen in hoge mate aan de gestelde eisen. Helaas moet worden geconstateerd dat andere onderdelen achterblijven. Er is geen onderzoek gedaan naar bij de departementen gelegen oorzaken van lange betaaltermijnen. Wel zijn indicaties van die oorzaken naar voren gekomen. Indicaties van oorzaken van niet-tijdige betalingen zijn onder meer de afsluiting van administraties in december (“jaarafsluiting”), bezetting van betaalorganisaties, trage verificatie van facturen en onjuistheden in administratieve verwerking en het feit dat bij sommige departementen de betaalprocessen nog geen rekening hielden met de inmiddels gewijzigde betaaltermijn.

Gezien de uitkomsten van het onderzoek, blijkt het nodig om aanvullende maatregelen te treffen om de betaaltermijn van 30 dagen te kunnen realiseren. De betaalorganisaties zullen maatregelen treffen om in het vervolg rekeningen waarvoor de prestatie is geleverd, binnen 30 dagen na ontvangst van de factuur te betalen, tenzij met de leverancier een andere termijn is overeengekomen. Binnen die 30 dagen moet worden vastgesteld of aan de voorwaarden uit de (koop)overeenkomst is voldaan en moet er bij een positieve bevinding betaald zijn. Het kan zijn dat sommige betaalorganisaties hiervoor de administratieve procedures moeten aanpassen of de geautomatiseerde systemen moeten wijzigen. Verder zullen de departementale directies Financieel Economische Zaken de regierol over het betaalproces versterken. Indien nodig wordt strikter gemonitord op de naleving van de geldende betaalnormen en processen (betalen binnen 30 dagen). Ook zal worden geleerd van die departementen die een veel hoger percentage hebben gehaald dan het gemiddelde van 75% (best practices). Tot slot zal de formulering van de ARVODI en ARIV zodanig worden aangepast dat er geen misverstand kan bestaan wanneer de betaaltermijn aanvangt.

Over een jaar wordt het onderzoek naar het betaalgedrag bij de departementen herhaald en wordt u geïnformeerd of de reeds getroffen en nog te treffen maatregelen tot de gewenste verbetering hebben geleid (sneller betalen).

DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,

Mevrouw dr. G. ter Horst