Toespraak van minister Hirsch Ballin tijdens herdenking Oranjehotel

Dames en heren,

Ook van mijn kant een hartelijk welkom bij deze herdenking. Een bijzonder welkom aan degenen onder ons die vandaag niet alleen herdenken, maar zich ook herinneren, omdat zij zelf tijdens de oorlog binnen de muren van het huis van bewaring in Scheveningen – het Oranjehotel – verbleven. Wij delen met elkaar het verlangen om - door dood en lijden en verdriet heen – hoop levend te houden, kracht te putten uit de herinnering en daarnaar te handelen.

64 jaren zijn verstreken sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Er zijn steeds minder mensen die uit eigen ervaring hierover kunnen spreken: over de vernietiging van de oorlog en de indringendheid van de gebeurtenissen van die tijd; over het geweld, het menselijk leed, en de wreedheid van de shoah; over het leven tijdens de bezetting, de onzekerheid van het dagelijks bestaan, hoe families werden verscheurd, en levens voorgoed getekend. De meesten van ons kennen deze verhalen uit boeken, historische bronnen, de media en niet in de laatste plaats: van onze ouders en grootouders, op wier bestaan de oorlog een onuitwisbare stempel drukte.

Ik denk aan de woorden van Leo Vroman: “Kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen, en herhaal ze honderd malen: alle malen zal ik wenen.”

Hoezeer ook mijn familie getekend was door vervolging en bezetting, maar zelden werden over die ervaringen tijdens de oorlog verhalen verteld. Brokstukken ving ik op, meestal als we op een specifieke plek kwamen die herinneringen opriep. Voor velen die de oorlog hebben beleefd is het Oranjehotel zo’n plek. Hier zaten mensen opgesloten, niet voor hun misdaden, maar omdat zij behoorden tot degenen die zich verzetten tegen de onderdrukker - in tegenstelling tot de vele anderen die zich schikten in de nieuwe situatie of zelfs actief collaboreerden.

Het Poortje, de Doodencel en de Gedenkplaat zijn de materialisering van gebeurtenissen en daden die wij niet mogen vergeten. Zoals mevrouw Mulock Houwer al zei: deze mogen niet verloren gaan. En ik kan, als minister van Justitie, dan ook toezeggen dat zij bewaard zullen blijven. In welke vorm precies, zal nog worden bepaald.

Want we hebben deze materialisering van het verleden nodig om ons een voorstelling te kunnen maken van wat hier is gebeurd. Hoe mensen, zonder enige vorm van proces werden opgepakt en in het gevang gesmeten. Koude nachten moesten doorbrengen in stenen cellen, in eenzaamheid of opeengehoopt met vele anderen. Hoe mensen werden verhoord, vernederd, mishandeld, en erger. Sommigen werden gedeporteerd naar verre gebieden, waar zij stierven onder erbarmelijke omstandigheden. Anderen brachten hier hun laatste uren door, in een dodencel, om uiteindelijk de gang te maken door het poortje naar de Waalsdorpervlakte en daar te worden gefusilleerd.

Dat is hier gebeurd.

Maar er waren ook goede dingen: Wim Bos, de zoon van dominee Gerrit Bos die de gevangenen geestelijk (en soms zelfs materieel) bijstond, heeft er hier vorig jaar indrukwekkend over gesproken. Er was liefde, steun en saamhorigheid onder de gevangenen, tussen wie oude scheidslijnen van geloof en verzuiling verdwenen. En er waren heldendaden.

De meesten van degenen die in het Oranjehotel verbleven, kwamen hier terecht omdat zij de moed hadden om op te staan tegen een weerzinwekkend regime. En velen van hen hielden die moed, ook tijdens hun gevangenschap. Zij vonden steun bij medegevangenen, in de liefde voor hun dierbaren, en in hun geloof of levensovertuiging. Ontroerend zijn de verhalen over het gezang van de gevangenen dat hier soms over de gangen klonk. Bijvoorbeeld tijdens Oud & Nieuw in ’41, toen de uitkomst van de oorlog nog alleszins onzeker was.

Vandaag zijn wij hier bijeen om te herdenken. Om stil te staan bij wat er is gebeurd, en om ons ervan bewust te blijven dat dit weer kan gebeuren. Want dat heeft de recente geschiedenis laten zien, in Bosnië, in Rwanda, in Darfur, en op vele andere plekken in de wereld.

Hier in het Oranjehotel herdenken we vooral hen die opstonden en zich verzetten. De mensen die, zoals dominee Bos het zei: “alles wat een mens in deze wereld te verliezen heeft, in de waagschaal stelden voor de grote en goede zaak waar het om ging.” Zij zetten zich in voor hun principes, voor geloof en rede, voor vrijheid en loyaliteit.

Wij zijn hun dankbaar en eren hen vandaag. Want, anders dan velen denken, was de scheidslijn tussen goed en kwaad in de oorlogsjaren vaak minder duidelijk dan achteraf. Dan vergt het grote kracht om op te staan en je te verzetten.

De bezettingsjaren hebben ons geleerd wat er gebeurt als het recht wijkt, als de rechtsstaat ophoudt te bestaan, als de rechten van de mens met voeten worden getreden. Wat er gebeurt als de parlementaire democratie, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de vrijheden van geloof en meningsuiting plaats moeten maken voor het grofst denkbare geweld, onrecht en willekeur.

Veel van wat na de oorlog tot stand is gebracht op het terrein van mensenrechtenverdragen, rechtsbescherming en grondrechten is een directe reactie op – en terugverwijzing naar – de rechteloosheid van de oorlog geweest; de oorlog die niet alleen Nederland maar heel Europa en ten slotte bijna heel de wereld in zijn greep heeft gehouden. In die zin heeft het onrecht van de oorlog, hoe vreemd dat ook klinkt, als ongekend harde les voor de mensheid toch positieve gevolgen gehad.

Onder andere de bescherming van de fundamentele rechten van de mens, vastgelegd in internationale verdragen, in onze Grondwet en nu ook in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.

Door het verblijf van vele vooraanstaande Nederlanders in gevangenschap – hier in Scheveningen, maar ook in Sint Michielsgestel – is het denken over detentie in belangrijke mate beïnvloed. Tot de ambities van de jaren na de bevrijding behoorde een menswaardige vorm van tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen. Dit heeft onder andere geresulteerd in de nieuwe Beginselenwet Gevangeniswezen van 1951. Daarom heb ik deze gevangenis destijds ervaren als een passende plaats voor de presentatie van het op zinvolle arbeid gerichte beleidsplan “Werkzame detentie”, tijdens mijn eerste ambtsperiode. In die traditie, maar met oog voor de behoeften van nu, hebben in deze kabinetsperiode staatssecretaris Nebahat Albayrak en ik ons ten doel gesteld straf en zorg met elkaar te verbinden, rekening houdend met de serieuze verslavings- en psychische problemen onder gedetineerden, en met de maatschappelijke behoefte de recidive na detentie terug te dringen. Ook dat kenmerkt een rechtsstaat die zijn waarden bewijst.

De herinnering aan de oorlog en de bezettingsjaren moet voor ons allen een voortdurende aansporing zijn om op te komen voor de waarden en de beginselen die het wezen uitmaken van de democratische rechtsstaat.

Maar de herinnering aan de oorlog vervaagt en de wereld is veranderd, Nederland is veranderd. We leven in economisch en maatschappelijk onzekere tijden. Er is een groeiend onbehagen binnen de samenleving, het ‘wij’-‘zij’ denken neemt toe, zeker sinds de aanslagen in New York, Londen, Madrid en Bali en twee in Nederland ongekende politieke moorden.

De tijd waarin wij leven stelt onze democratische rechtsstaat voor nieuwe opgaven, met name als het gaat om het samenleven van de vele verschillende mensen die ons land herbergt. Zo signaleerde de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in 2005, dat de grootste dreiging voor de Nederlandse democratische rechtsorde bestaat uit de aanhoudende confrontaties tussen verschillende bevolkingsgroepen, en dat deze op termijn de cohesie in de Nederlandse samenleving kunnen bedreigen. De vraag is nu: hoe gaan we met deze polarisatie om?

Hoe voorkomen we dat we worden opgedeeld in kampen van ‘wij’ en ‘zij’, die steeds verder uit elkaar drijven, met alle gevolgen van dien? En welke lessen kunnen we leren uit het verleden?

Daarbij zal het ook gaan om een herontdekking hoe het gemeenschapsdenken verbonden kan worden met de ervaring van een vrije samenleving. De burger is zich in de afgelopen decennia sterk gaan richten op zijn eigenbelang, meer dan op dat van de gemeenschap. Ook bepaalde praktijken in het bedrijfsleven en – in weerwil van hun roeping – maatschappelijke organisaties – geven daarvan blijk. We mogen niet volstaan met ons daarover te beklagen, om vervolgens achterover te leunen. We moeten werken aan een grotere betrokkenheid, die waar nodig afdwingen door de geïndividualiseerde burger meer aan te spreken, en het gevoel te geven dat hij/zij gehoord wordt en dat zijn of haar mening er echt toe doet. En we moeten erop anticiperen dat een grotere last komt te rusten op de schouders van degenen die zich wél voor de gemeenschap in willen zetten.

Initiatieven zoals meer maatschappelijke betrokkenheid bij de preventie van overlast en straatcriminaliteit, de wettelijke regeling van de maatschappelijke onderneming zonder winstoogmerk, bijvoorbeeld in de zorg en de volkshuisvesting, maar ook de bestrijding van geweld en discriminatie zijn gericht op meer maatschappelijke cohesie.

De kracht van de Nederlandse samenleving bestaat van oudsher uit de wijze waarop wij met verschillen en geschillen om weten te gaan, via goed overleg en het sluiten van bevredigende compromissen. Deze praktijk van maatschappelijke cohesie, die bekendheid heeft gekregen als het “Poldermodel”, stamt uit de tijd dat mensen samen dijken moesten bouwen om het land - de polder - te beschermen tegen het wassende water. Het bestuur werd met het oog op die wederkerige verantwoordelijkheid ingericht. Juist dit vermogen om naar elkaar te luisteren en samen te werken, moeten we vandaag de dag mobiliseren. Ik zie het dan ook als belangrijke taak voor politiek, bestuur en iedereen die maatschappelijk betrokken is, om valse tegenstellingen in de samenleving tegen te gaan en de ontmoeting tussen mensen te stimuleren.

Verschillen horen geen reden te zijn om de ander negatief te bejegenen of uit te sluiten, zij kunnen juist een bron van dynamiek vormen, die in deze nieuwe, globaliserende tijd tot ons aller voordeel kan strekken. Door elkaar te ontmoeten, leren wij elkaar kennen. Dan kunnen we met eigen ogen zien dat er niet alleen verschillen zijn, maar dat er ook veel is dat ons bindt en dat wij gemeen hebben. Niet in de laatste plaats dat wij allen mensen zijn. Daarom moeten we gelegenheden en fora creëren waar mensen elkaar in den lijve ontmoeten en werkelijk spreken.

Dit pleidooi voor ontmoeting en samenwerking dient wat mij betreft ook binnen een breder perspectief gevoerd te worden. Niet alleen binnen onze samenleving, maar ook binnen het grotere geheel in Europa en mondiaal. Het is bekend dat veel van de problemen waar wij mee kampen grensoverschrijdend zijn en ook in andere Europese landen spelen. Terrorisme, criminaliteit, integratie, het zijn allang geen nationale issues meer. Het is mijn stellige overtuiging dat Europa geen bedreiging vormt voor onze nationale identiteit, maar juist aan een oplossing kan bijdragen voor veel van onze problemen.

Juist ook omdat een drijvende gedachte achter een verenigd Europa is geweest het voorkomen van een nieuwe Europese oorlog en het creëren van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.

Dames en heren,

Wij zijn hier vandaag om te herdenken. Hier, bij de monumenten van het Oranjehotel: De Doodencel, Het poortje, en de Gedenkplaat, gedenken wij de mensen die hier in de oorlogsjaren opgesloten werden. Degenen die hier hun einde vonden, of voor wie dit een tussenstation was op een langere lijdensweg. Wij eren hun moed en de idealen waar zij hun leven voor gaven: voor geloof en rede, voor vrijheid en loyaliteit. En als wij dit doen komt onvermijdelijk de vraag naar boven: wat doen wij? Wat dragen wij bij?

Want ook vandaag is er werk aan de winkel, binnenslands, bijvoorbeeld als we criminaliteitsbestrijding willen verbinden met nieuwe perspectieven, en wereldwijd in de strijd tegen onderdrukking, geweld en onrecht.

Ook vandaag bestaat er teveel onzekerheid over de toekomst van democratie en rechtsstaat. Ook vandaag zijn de lijnen tussen goed en kwaad niet altijd helder. De behoefte aan mensen die de moed hebben om op te staan voor de goede zaak, is onverminderd groot.

Laten wij daarom, als wij huiswaarts keren, niet alleen onze levens voortzetten, maar iets van een sprankje, een vonk meenemen van de dappere mannen en vrouwen die wij vandaag gedenken. De enige wijze om hen werkelijk te eren is door in onze eigen levens, van dag tot dag, de strijd voor vrede, voor gelijke rechten en de democratische rechtsstaat voort te zetten. Alleen zo herdenken en eren wij op gepaste wijze hen die alles wat zij te verliezen hadden in de waagschaal stelden voor de goede zaak. Alleen zo is hun strijd en hun leed niet voor niets geweest.

Ik citeer de tekst van oud gevangene Anthonie Donker op de plaquette naast het Poortje:

Gedenk hun laatste gang
Door deze lage poort
Hun leven
Voor vrijheid en voor recht gegeven
Zet hun strijd voort