Toespraak van minister mr. J.P.H. Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op het symposium `Alles onder controle?` van de Veerstichting op 8 oktober 2009 in Leiden

“De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit … en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken.”

Zojuist was haar door de slang beloofd dat als ze van de vrucht zou eten, ze als ‘god zou zijn en kennis zou hebben van goed en kwaad.’

Het is het verhaal van de zondeval in Genesis in de Bijbel. De mens mocht alles op één ding na; en toen ging het daar nog alleen om – alles willen weten om alles te beheersen, want kennis is macht. En toen het zover was; toen hij alles wist, wist de mens dat hij naakt was. Het eerste waar de mens zijn nieuwe kennis voor gebruikte, was om een schortje van bladeren te weven om zijn naaktheid te bedekken. Daar gebruiken we die kennis en macht doorgaans voor; om ons te beschermen, ‘omdat we naakt zijn’. Daarom willen we alles begrijpen, alles besturen, alles controleren; omdat we niet kunnen vertrouwen – we willen weten en controleren.

Alles onder controle? Het thema waarmee u de sprekers op dit symposium dit jaar op pad hebt gestuurd, is een open vraag en een dubbelzinnige vraag. ‘Alles onder controle’ klinkt enerzijds als de bezorgde vraag of we de zaak nog wel in de hand hebben. Het klinkt anderzijds als de bezorgde vraag of we niet te veel controleren en zo de vrijheid aantasten. In die dubbelheid is de vraag uiting van de verwarrende hedendaagse werkelijkheid. De wereld lijkt door gebrek aan controle te zijn gestort in de diepste economische crisis sinds de jaren dertig. Die crisis versnelt een transformatie van de wereldeconomie, waarin we de controle op de economische krachten die we elders in de wereld hebben gewekt, lijken te verliezen en zo naar de zijlijn worden gedrongen. De crisis verhult tegelijk tijdelijk de dreiging van andere veel fundamentelere crises - de aantasting van het klimaat, de schaarste aan water en energie- die het nodig maken om wereldwijd veel meer en veel scherpere controles te realiseren.

Nationaal is de werkelijkheid niet minder verwarrend. We leven in een steeds meer open samenleving, waarin we onze grenzen nog nauwelijks controleren – letterlijk en figuurlijk- maar waarin de overheid steeds verder achter de voordeur van de burger wil/moet kijken. Onze houding tegenover controle is op zijn zachtst gezegd ambivalent. We willen tegelijk meer en minder controle. Ieder moet vrij zijn wiet kunnen telen en een stickie blowen, maar we scherpen het rookverbod steeds verder aan met controles en een rookpolitie. We willen meer controle op straat, maar minder verkeerscontroles. De overheid moet onze belastingopgave minder controleren, maar de hoge inkomens meer. We willen kortom meer controles op anderen en minder op onszelf.

Wat bedoelen we als we zeggen: controle? Van Dale omschrijft controle als: ‘opzicht, toezicht geoefend door het nagaan van enig beheer, beleid of gedrag; van de juiste werking van een toestel of van het al dan niet aanwezig zijn van iets’. Controle, controleren omvat daarbij zowel de zwakke vorm ‘nagaan’ tot de sterke vorm ‘beheersen’, ‘in bedwang hebben’.

Controle veronderstelt een relatie - tussen mensen onderling of tussen mensen en dingen- en kwalificeert die relatie. Eén handelt daarin en de ander ziet toe of stuurt zonodig bij. Daarom veronderstelt controle in de regel ook een machtsverhouding of althans een gezagsrelatie. Het impliceert dat controle twee gezichten heeft; het gezicht van wie controleert en van wie gecontroleerd wordt. Dat levert vaak wezenlijk verschillende gezichtspunten op met betrekking tot het functioneren van controle. De cipier denkt er anders over dan de gevangene. De Kamer denkt er anders over dan de minister. De tramcontroleur denkt er anders over dan de zwartrijder. Het verklaart waarom controle in alle tijden zowel positief als negatief begrepen wordt, net naardat de controle wordt gewaardeerd als elementaire waarborg, helpend toezicht, hinderlijke bemoeienis of ingrijpende beheersing.

Is dat de verklaring voor onze ambivalentie? Ten dele wel. Want gecontroleerd worden, voelt als beperking, terwijl controle oefenen ervaren wordt als vrijheid. We willen de zaken graag in de hand houden, maar worden liever niet in de hand gehouden. We willen niet voortdurend met controles geconfronteerd worden, maar voor de zekerheid controleren we voortdurend en voor onze zekerheid moet de overheid voortdurend controleren; lees slechts de Telegraaf.

Maar er is meer. Want vraag u af: waarom, waartoe die controles? Het is wat u hier aan de universiteit vanaf dag één leert; controleer je feiten, check resultaten, neem niets aan, maar ga na, controleer. Controleren is een essentieel, integraal onderdeel van ons begrip van waarheid, van zekerheid en van wetmatigheid. Waarheid moet controleerbaar zijn. We controleren om zeker te zijn. Controles bevestigen wetmatigheid en regelmaat in handelen en in verschijnselen.

Let wel, een controleerbare waarheid is niet de enige waarheid die we kennen. Waarheid kan ook gevoeld worden – neem liefde; kan geloofd worden – neem religie; kan overgeleverd worden – neem traditie; kan op gezag verkondigd worden – neem de krant. Maar de beredeneerde, controleerbare waarheid is de enige waarheid die hier aan de universiteit wordt onderwezen. Het is tevens basis van ons moderne wereldbeeld; de overtuiging dat onze menselijke werkelijkheid met verstand geanalyseerd en begrepen kan worden, en op basis daarvan beheerst en veranderd kan worden. Dat was de inzet van de verlichting en van de Franse Revolutie; dat mensen hun leven, bestemming en lot in eigen hand kunnen nemen. Dat we niet speelbal maar speler zijn; niet geregeerd, maar regeerder; niet voorbestemd, maar vrij. Controle is kortom een pijler van het moderne mens- en wereldbeeld. De zorgelijke vraag: ‘alles onder controle’ raakt aan dat wereldbeeld. Hebben we alles wel onder controle? Hebben we ons lot wel in handen?

‘Alles onder controle’; het is dus een verlichtingsideaal vergelijkbaar met: ‘de mens als god met kennis van goed en kwaad’ uit Genesis. Maar het is wel een ideaal dat in zijn staart bijt. Want het staat op gespannen voet met die andere pijler van het moderne mens- en wereldbeeld: de vrije autonome mens. Die spanning is geleidelijk ontstaan in het denken over mens en staat. De eerste moderne denker over de staat, Thomas Hobbes, had in de Engelse burgeroorlog ervaren wat individuele vrijheid inhoudt: de mens die de mens tot wolf wordt. Voor hem bestaan vrijheid, veiligheid en vrede slechts in het kader van de staat: “what is life without the state, but nasty, brutish and short.” Die staat is een Leviathan waaraan ieder zich moet onderwerpen en waarin het leven strak is geregimenteerd en gecontroleerd. John Locke zette de volgende stap. Ook bij hem wordt de vrijheid in de staat gerealiseerd, maar die vrijheid is slechts de moeite waard indien de staat de fundamentele rechten en vrijheid erkent en waarborgt. Rousseau draait de redenering om. Hij veronderstelt een natuurstaat waarin ieder vrij en gelukkig is. In zijn ogen aanvaardt de burger de beperkingen van geordend leven dan ook alleen indien hij daar voordeel bij heeft en beslissingen op de wil van een ieder berusten: de Volonté genérale. Het klinkt mooi, maar is venijnig. Want die Volonté générale vermag alles en respecteert niets; zij berust immers op ieders instemming. Op basis van die gedachte legde de Franse Republiek haar burgers binnen de kortste keren verplichtingen op waar zelfs de meest absolute vorst niet van had durven dromen. De laatste stap in deze gedachtegang werd gezet door Adam Smith. Die liet zien hoe vrije mensen, ook als zij slechts bedacht zijn op eigen belang, in hun onderling verkeer ook zonder tussenkomst van de staat, via arbeidsdeling en het marktmechanisme, gemeenschappelijke welvaart dienen. Daarbij is de staat niet meer nodig om vrijheid te vestigen, te coördineren en te beschermen. De staat is in die optiek eerder een bedreiging van de vrijheid, dan een voorwaarde. Daarmee ontstaat spanning, ja zelfs een tegenstelling tussen de twee pijlers van het modern mens- en wereldbeeld; tussen het streven alles te begrijpen en te willen beheersen, en de individuele autonomie en vrijheid.

U ziet hoezeer de ambivalentie over controle en de dubbelzinnigheid van de vraag: ‘alles onder controle?’ centraal staat in het moderne denken. Die spanning leidt tot een voortdurende wisselwerking welke een belangrijke motor is van de moderne samenleving. Maar er is geen sprake van een stabiel evenwicht tussen beide polen; tussen beheersen en vrijheid, tussen controle en vertrouwen.

In het programmaboekje wordt controle vereenzelvigd met zekerheid en dan staat het tegenover risico. Maar dat is niet het contrast. Controle veronderstelt zekerheid en een maatstaf. U controleert het spoorboekje om te kijken hoe laat de trein vertrekt – en als die niet op tijd vertrekt controleert u uw horloge om te zien of het al zo laat is. We controleren op zekerheden en aan zekerheden. Tegenhanger van zekerheid is risico, maar de tegenhanger van controle is ‘vertrouwen’. Vertrouwen dat iets gebeurd ook al wordt het niet gecontroleerd.

Vertrouwen is een woord met schakeringen. Het Engels onderscheidt trust en confidence. Confidence is vertrouwen in de zin van hoop en verwachting: consumentenvertrouwen, vertrouwen in de toekomst. Trust is vertrouwen op betrouwbaarheid en integriteit. Het is het vertrouwen dat mensen in elkaar hebben, in de politiek, in de overheid. Trust is essentieel in een moderne samenleving. Zonder wederzijds vertrouwen kunnen mensen niet samen werken en niet samen leven. Het werkt welvaartbevorderend en betrouwbaarheid loont. Adam Smith schreef al: ‘Of all the nations in Europe, the Dutch, the most commercial, are the most faithfull to their word.’ Vertrouwen in de zin van trust schept vervolgens vertrouwen in de zin van confidence – van hoop, verwachting en gerust hart.

‘Vertrouwen is goed, controle is beter’ zou Lenin gezegd hebben. Het vormt mogelijk de verklaring voor het einde van de Sovjet-Unie. Want een samenleving draait niet op wetten, regels en controle, maar op samenwerking en vertrouwen. Vertrouwen werkt als wondermiddel in de samenleving; het is verstevigend cement en versoepelende smeerolie. We leven in vrijheid, maar trust en confidence maken die vrijheid leefbaar. Het leven zou immers onleefbaar en onbetaalbaar zijn als we iedere afspraak juridisch zouden moeten bevestigen of verzekeren. Vertrouwen maakt het mogelijk om betrekkingen met anderen aan te gaan en daar op te kunnen bouwen. Samenleven, of het nu in het gezin is of in de Europese Unie, impliceert dat men op elkaar is aangewezen en dat vergt vertrouwen in elkaar. Autonomie en wederzijdse afhankelijkheid vereisen vertrouwen, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid.

Het aardige is, dat als ik de uitspraak van Lenin toepas op die uitspraak zelf, zij juist blijkt te zijn. Er valt niet te achterhalen waar Lenin dit ooit gezegd heeft. In zijn verzameld werk is het onvindbaar. Er staat wel –ik citeer de Duitse versie: ‘Nicht aufs Wort glauben, aufs strengste prüfen – das ist die Losung der marxistischen Arbeiter.’ Dat is dan ook de verklaring waarom er nog zo weinig marxistische arbeiders zijn, want het is geen oplossing. Wel schijnt er een Russisch spreekwoord te zijn dat Lenin graag gebruikte: ‘Vertrouw, maar controleer wel.’ Maar dat is iets heel anders. Dat biedt een evenwichtiger verhouding.

Vertrouwen maakt controle niet overbodig. Maar het gaat om vertrouwen te controleren, niet om op controleren te vertrouwen. Dat laatste is een verleiding in een complexe, mondiale samenleving. Samenleven behoeft wetten en regels om te kunnen functioneren. Door wetten, regels en ongeschreven gewoonten en gebruiken wordt ons gedrag voorspelbaar voor anderen en betrouwbaar. Daardoor wordt maatschappelijk verkeer mogelijk. Neem de regel dat u aan de rechterkant van de straat rijdt; zonder die regel zou het moderne snelverkeer onmogelijk zijn. In een internationale wereld zijn die regels alleen nog maar harder nodig om te weten wat men van elkaar mag verwachten. Want vaak doet men wel hetzelfde, maar gelden er verschillende regels. Autorijden doet men in Engeland en in Nederland. Daar zit geen verschil. Maar een Engelsman en een Nederlander moeten niet ieder met zijn eigen verkeersregels op dezelfde weg gaan rijden; dat levert een ‘clash of civilisations’ op.

Wetten, regels en controles hebben evenwel een nare eigenschap, ze vermenigvuldigen. Dat is vrijwel onomkeerbaar want het is inherent aan die regels zelf. Een vuistregel van wetgevers is dat als een regel niet voor minimaal 80% uit eigen beweging wordt nageleefd, de regel niet te handhaven valt. Maar ook als een regel goed functioneert, weet men dat er altijd een percentage mensen is dat zich niet daaraan houdt. Dat vereist controle, maar de lasten daarvan komen voor tenminste 80% terecht bij degenen die zich toch al aan de regel houden. Als vervolgens blijkt dat handhaving moeilijk is, komen er nieuwe nog gedetailleerdere regels om toezicht en handhaving te versterken. Degene die zich al aan de regel hielden hebben daar de last van, terwijl degenen die zich toch al niet aan de regel hielden zich ook niet aan de nieuwe regels zullen houden. Dus alle gedetailleerde regels die we maken om naleving te verzekeren zijn bedoeld om overtreders bij de les te houden, terwijl we weten dat zij zich er nu juist niet aan zullen houden.

Wie op controleren gaat vertrouwen om zekerheid te krijgen, raakt er aan verslaafd. En dat gaat snel in onzekere tijden van grote verandering. Om de omgeving beter in de hand te houden en te kunnen controleren sluiten we de grenzen om het onzekere en onverwachte buiten te sluiten. We hebben het moderne bestaan en samenleven op steeds meer zekerheden gebouwd. Zekerheid is nodig. Maar tastbare zekerheden zijn niet duurzaam en betrouwbaar; ze schieten steeds weer tekort en scheppen nieuwe onzekerheden. Daar reageren we dan op met nieuwe en betere zekerheden, maar daarmee nemen ook de risico’s en gevolgen van falen toe. Het is als een dijk die bij iedere dreigende overstroming hoger wordt gemaakt; maar als ze dan toch bezwijkt, zijn de gevolgen des te groter. Hoe meer zekerheden we hebben en hoe meer bescherming we daarvoor bouwen, des te onzekerder voelt het bestaan. Uiteindelijk wordt alles en iedereen daar dan aan ondergeschikt. “Dat maakt de staat tot hel, dat de mens er een hemel van wil maken.” zei Hölderlin.

Mahbubani signaleert die ontwikkeling in Europa. In zijn scenario’s schetst hij wat de mogelijke consequenties zijn. Als u nu in Nederland rondkijkt, heeft hij dan ongelijk? Uit opiniepeilingen blijkt dat meer dan 1/3e van de bevolking zich vertegenwoordigd voelt door partijen die mensen aanpraten dat ze slachtoffer zijn; slachtoffer van vreemdelingen die hun plaats innemen en uitkeringen gebruiken, slachtoffer van internationale samenwerking en open grenzen, slachtoffer van overheden, instituties en het establishment.

En het gaat om een breder gevoel dat gevoed wordt, onrust over door de verschillende crises waar we mee geconfronteerd worden: het klimaat, de energie, de financiële crisis. Mensen lijken het vertrouwen te verliezen in de instituties waarop onze samenleving berust; niet alleen overheid en politiek, maar ook de markt, vrij verkeer en een open samenleving. Ondanks alle vertrouwen in elkaar, zijn we niet zo zeker of we er met elkaar uit zullen komen. In de afgelopen eeuw lijken we optimisme over vooruitgang te hebben ingeruild voor pessimisme over neergang. Onze overgrootouders zwoegden een leven lang opdat hun kinderen het beter zouden hebben; zij wisten dat het anders niet beter zou gaan. Onze ouders zwoegden om het beter te krijgen, want zij vertrouwden dat het hun kinderen beter zou gaan. Wij zwoegen een leven lang om onze kinderen hetzelfde te bieden; want wij vrezen dat alles minder wordt. Zo beginnen we een maatschappelijk bestel te wantrouwen dat ons ongekende gezondheid, welvaart en mogelijkheden heeft gebracht.

Pessimisme over de toekomst wijst bovenal op gebrek aan vertrouwen in ons vermogen om iets te doen aan de ontwikkelingen die we zien. Dat vraagt om een aanhoudende inspanning om aan vertrouwen te werken. We staan voor ingrijpende veranderingen. Dan heb ik het niet over de financiële crisis waarin we verzeild zijn geraakt en de economische gevolgen daarvan. Dan doel ik op ontwikkelingen waar ook Mahbubani op doelt: de opkomst van Azië en Zuid Amerika, de schaarste aan water en energie in de wereld, de noodzaak om sociale cohesie te versterken en de economie duurzaam te maken. Aanpak daarvan vraagt om vertrouwen in onszelf, in elkaar en in de toekomst. Dat vergt echt niet dat we over alles gelijkgestemd zijn. Het vergt wel de bereidheid om samen te werken en elkaar niet te vuur en te zwaard te bestrijden. De essentie van samenleven is niet dat we allemaal min of meer gelijk worden, maar dat we in verscheidenheid vreedzaam en vruchtbaar samen kunnen werken. Dat geldt nationaal en internationaal.

Mahbubani geeft zijn boek de ondertitel mee: een onafwendbare mondiale machtsverschuiving. Er is in de geschiedenis vaker gesproken van onafwendbare ontwikkelingen die later toch anders uit bleken te pakken. Laten we wel wezen. Dat de bevolking van China, India, Zuid-Amerika en andere landen hun rechtmatige plaats innemen en volwaardig deel gaan nemen aan de wereldeconomie is winst voor iedereen en voor die landen in het bijzonder. Laten we hopen dat ook Afrika in dezelfde tijd toetreedt; ook dat zou winst zijn. Of het daarmee de eeuw van Azië, Zuid-Amerika en Afrika wordt is wel erg marxistisch geredeneerd. Zo werkt de geschiedenis niet en de toekomst nog minder.

Toekomst is niet iets dat buiten ons bestaat en over ons komt. De toekomst is de uitkomst van beslissingen, keuzen en stappen die we nu maken op basis van kennis van het verleden, ervaring van nu, en verwachtingen over morgen. Vragen naar de toekomst is dan ook: vragen naar wat er nu gebeurt en hoe we daar nu mee omgaan. De toekomst is niet maakbaar of onafwendbaar. De geschiedenis is zelden de bedoelde uitkomst van doelgerichte beslissingen, maar veelal de onbedoelde uitkomst van vele kleine beslissingen die met andere oogmerken worden gemaakt. Of zelfs, van de reactie op onbeduidende feiten die geen rol hebben; als de neus van Cleopatra korter zou zijn geweest, zou de wereldgeschiedenis anders zijn verlopen.

Daarin ligt de sleutel. Naar mate meer mensen gelijke uitgangspunten, waarden en normen aan hun beslissingen ten grondslag leggen, des te sterker zal de invloed daarvan zijn op het maatschappelijk functioneren. Daar ligt het belang van vertrouwen; vertrouwen in onszelf, vertrouwen in elkaar en vertrouwen in de maatschappelijke mechanismen die we hebben om vraagstukken op te lossen.

De keuze is aan ons; de keuze is aan u. Vertrouwen we op controle, of vertrouwen we met controle. Keren we ons naar binnen, sluiten we ons af en proberen we een steeds kleinere wereld in de hand te houden, of vertrouwen we onszelf en ons vermogen om de vraagstukken die op ons af komen op te lossen. Kiezen we voor het laatste dan moeten we wel urgent één probleem oplossen; hoe gaan we met onze eigen onvolkomenheden om. Want in het Paradijs leek het aantrekkelijk om te zijn als god met de kennis van goed en kwaad. Sinds we die kennis hebben weten we dat we ‘naakt’ zijn en blijken we minder goed om te kunnen gaan met de wetenschap van onze eigen onvolkomenheden. Daar hebben we één oplossing voor; nieuwe regels en controles. En we hebben veel onvolkomenheden. Nogmaals, aan u de keuze. Marsman heeft het al verwoord in zijn gedicht ‘De grijsaard en de jongeling

Groots en meeslepend wil ik leven!
hoort ge dat, vader, moeder, wereld, knekelhuis!

'Ga dan niet ver van huis,
en weer vooral ook het gespuis van vrouwen
buiten uw hart, weer het al uit uw kamer
…’zegt de grijsaard. Dat is de stem van het controleren.

De jongen kijkt door de geopende ramen
waarlangs de wereld slaat; zonder zich te beraden
stapt hij de deur uit, helder en zonder vrees.

Dat is vertrouwen.