Misverstanden over salarisnorm voor publieke en semipublieke sector

In het FD van 29 oktober 2009 wordt het concept wetsontwerp Wet normering uit publieke middelen gefinancierde beloning topfunctionarissen besproken. Dit concept is ter consultatie gezonden aan een aantal maatschappelijke organisaties en tevens gepubliceerd op de website www.internetconsultatie.nl, waar een ieder op het voorstel kan reageren. In het artikel in het FD worden enkele bedragen met elkaar vergeleken, waarna de conclusie wordt getrokken dat een Balkenendenorm wordt ingevoerd die 60% hoger ligt dan het huidige ministersalaris. Die conclusie is onjuist. De in het wetsontwerp voorgestelde norm ligt slechts 30% boven het huidige salaris van een minister.

Het debat over topinkomens wordt gekenmerkt door veel spraakverwarring. Zo worden vaak bedragen met elkaar vergeleken, die onvergelijkbaar zijn. De term Balkenendenorm (niet een officiële term) draagt aan die verwarring bij, omdat de term door verschillende personen in een verschillende betekenis wordt gebruikt, waarbij het bijzondere is dat het daarbij nooit gaat om het bedrag dat de minister-president feitelijk verdient.

Het brutosalaris van de minister-president is gelijk aan dat van andere ministers en bedraagt euro 10.326 per maand, verhoogd met vakantiegeld en eindejaarsuitkering, totaal euro 135.391 per jaar. Het vorige kabinet heeft voorgesteld om het brutosalaris van ministers met 30% te verhogen en het salaris van de minister-president met nog eens 10% extra. Het nieuwe ministersalaris zou dan de norm worden in de publieke sector, waarvan slechts in bijzondere gevallen zou kunnen worden afgeweken. Het huidige kabinet heeft besloten af te zien van de verhoging van het ministersalaris (en van het salaris van de minister-president) in verband met de crisis. Daarbij is besloten om het bedrag van 130% van het ministersalaris te handhaven als norm in de publieke sector en het overgrote deel van de semipublieke sector. In het concept wetsvoorstel wordt dan ook uitgegaan van een brutosalaris van maximaal euro 181.773. Maar beloning bestaat niet alleen uit brutosalaris. Daarom worden ook overige aspecten genormeerd. Aan het bedrag van euro 181.773 wordt toegevoegd een bedrag van euro 15.685, zijnde de belastbare onkostenvergoeding die de minister-president thans krijgt. Daarnaast wordt toegevoegd een bedrag voor het werkgeversdeel van het pensioen, te weten euro 28.771. Dat telt op tot het in het artikel genoemde bedrag van euro 226.229. Deze normering van de onkosten en de pensioenpremie is nodig om te zorgen dat de salarisnorm niet wordt ontdoken door een lager salaris af te spreken met bijvoorbeeld een hogere pensioenafdracht. Maar daarmee mag een norm inclusief pensioen en onkosten niet vergeleken worden met een met het brutosalaris van euro 135.391, zonder pensioen en onkosten, want dan worden appels met peren vergeleken.

Overigens is het in het artikel genoemde gemiddeld inkomen van bestuurders in de (semi)publieke sector van euro 273.000 evenmin te vergelijken met een brutosalaris. Dit bedrag is ontleend aan een brief aan de Tweede Kamer van 23 juni 2009. Om te beginnen vormde het bedrag in die brief niet het gemiddelde van de bestuurders in de (semi)publieke sector, maar het gemiddelde van de 214 meest verdienende bestuurders. Het gemiddelde van alle bestuurders is dus lager, we weten alleen niet hoeveel. Daarnaast is het bedrag van euro 273.000 niet gebaseerd op het brutosalaris van de bestuurders, maar op het belastbaar loon vermeerderd met het werknemersdeel en het werkgeversdeel van de pensioenpremie, wat leidt tot een aanmerkelijk hoger bedrag dan het brutosalaris. In de brief aan de Tweede Kamer wordt dit nader toegelicht.