Seksuele vorming van jongens is vaak onder de maat

Veel jongens voelen zich niet verantwoordelijk voor hun seksuele relaties. Meisjes moeten de grenzen aangeven – voor zichzelf én voor de jongens. En het zijn de meisjes die moeten nadenken over zaken als anticonceptie. Staatssecretaris Bussemaker wil daar verandering in aanbrengen en jongens stimuleren ook hun verantwoordelijkheid te nemen. Over deze en de andere plannen die ze heeft op het gebied van seksuele gezondheid vertelde ze in Amsterdam tijdens het nationaal soa*hiv*seks congres

Dames en heren,

De naam van dit jaarlijks congres is gewijzigd van het soa*hiv*aids congres in het soa*hiv*seks congres. Ik zie dat als een waardevolle verandering want seksuele gezondheid omvat méér dan soa en hiv/aids. Dat zult u ook duidelijk terugzien in mijn beleid over seksuele gezondheid, dat ik vandaag graag wil toelichten.

Als we het over de seksuele gezondheid van de gemiddelde Nederlander hebben, dan kunnen we vaststellen dat die goed is.
De meeste mensen zijn ook zelf tevreden over hun seksleven. Dat blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van de Rutgers Nisso Groep deze zomer. Op een
5-puntsschaal geven de geïnterviewden een 4.1 aan ‘positieve seksbeleving’. Dat geldt voor mannen én vrouwen, hoewel dit voor mannen iets sterker opgaat.

En ook de zorg en hulpverlening die we in ons land hebben opgebouwd voor vragen en problemen op het gebied van seksuele gezondheid, is in orde. Dat vertaalt zich onder meer in een hoog anticonceptiegebruik, goede zorg voor bijvoorbeeld mensen die zijn besmet met hiv en een zeer laag abortuscijfer.

Maar ook al is Nederland seksueel overwegend gezond, er zijn ook problemen. Het aantal opgespoorde soa is in 2008 opnieuw toegenomen. De cijfers rond seksuele dwang zijn zorgwekkend: achttien procent van de meisjes en vier procent van de jongens is wel eens gedwongen tot seks.
Veel jongeren ontbreekt het aan voldoende feitelijke kennis over seksualiteit en aan voldoende seksuele en relationele vorming. Er zijn pooierboys, meisjesbesnijdenissen vinden vermoedelijk plaats, mensen uit sommige bevolkingsgroepen worden beperkt in hun vrije partnerkeuze en de tolerantie jegens seksuele diversiteit lijkt af te nemen.

Dit rechtvaardigt stevig beleid van de overheid.
Of om in de terminologie van dit congres te blijven: dit vraagt om versterking van de seksuele gezondheid.

Maar voordat ik inga op hoe ik de meest urgente problemen de komende jaren wil aanpakken, wil ik eerst stilstaan bij het beleid dat hieraan ten grondslag ligt. Dat beleid heb ik zeer recent, deels samen met minister Klink, verwoord in een brief aan de Tweede Kamer.

Mijn beleid is gebaseerd op vier waarden die van belang zijn voor een goede seksuele gezondheid.
Allereerst is dat de autonomie van elke persoon. Mensen moeten zelf kunnen beslissen over hun seksleven.
Kortweg betekent dat: je moet zelf beslissen met wie je het doet, wanneer, en hoe je het doet. Het is belangrijk dat bij seksuele vorming de eigen keuzes, verantwoordelijkheden en vrijwilligheid centraal staan en niet dat de overheid, een partner of wie dan ook daarover beslist.

Maar zelf keuzes mogen maken is niet altijd eenvoudig. En daarmee kom ik op de tweede waarde van het beleid: weerbaarheid. Om autonoom beslissingen te kunnen nemen, moet je weerbaar zijn, moet je voor je keuze kunnen en durven uit komen. Je moet ja kunnen zeggen als je iets echt leuk vindt, maar je moet ook nee kunnen zeggen als het je niet bevalt.

En dat vraagt om de derde waarde van mijn beleid: besef van wederkerigheid en respect. Simpel gezegd: als iemand nee zegt, moet je dat waarderen en respecteren. Als autonoom persoon kun je wel denken: ik vind dit leuk om met jou te doen, maar als de ander dat niet wil, ligt daar de grens van jouw autonomie.

Dit noemen we het schadebeginsel. Het zelfbeschikkingsrecht van het individu is van groot belang, maar is niet grenzeloos. Seksualiteit gaat ook over het nemen van verantwoordelijkheid, niet alleen voor jezelf, maar ook voor de ander.

Dat mensen zelf beslissingen kunnen nemen, voor zichzelf opkomen en het respecteren dat iemand nee zegt - ingrediënten die nodig zijn voor een veilige, prettige en gelijkwaardige seksuele relatie - is niet automatisch bij iedereen aanwezig. Daarom is seksuele en relationele vorming nodig en de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van hulpverlening. Het recht daarop is de vierde waarde van mijn beleid.

Informatie en begeleiding zijn bij seksuele ontwikkeling onontbeerlijk. Het is noodzakelijk dat jongeren leren over veilig vrijen en anticonceptie, maar ook over verliefdheid, de verschillen tussen mannen en vrouwen of seksuele diversiteit.
En niet alleen seksuele vorming is belangrijk, maar ook toegang tot goede hulpverlening. Zoals laagdrempelige toegang tot anticonceptie.
Of de mogelijkheid je ergens te laten testen op soa, of hulp bij het maken van een afgewogen keuze in geval van ongewenste zwangerschap.

Dit zijn de vier waarden die ten grondslag liggen aan het kabinetsbeleid seksuele gezondheid. Om deze waarden, waar iedereen recht op heeft, te realiseren, zie ik drie taken voor de overheid weggelegd.

De eerste taak van de overheid is het Informeren en bevorderen van seksuele en relationele vorming. Mensen moeten van jongs af goed geïnformeerd worden over en voorbereid worden op seksualiteit en het aangaan van relaties. Elk jaar worden ongeveer 200.000 jongeren voor het eerst seksueel actief. Het is belangrijk dat zij een seksuele opvoeding krijgen vóórdat ze aan seks beginnen, zodat ze een prettige, veilige en gewenste seksuele relatie kunnen aangaan.

Dat betekent aandacht voor zowel biologische aspecten, zoals bevruchting, als relationele aspecten.
Bijvoorbeeld verliefdheid, respect voor seksuele diversiteit, een gelijkwaardige verhouding tussen de seksen en het kunnen aangeven van wensen en grenzen.

Uit verschillende onderzoeken blijkt duidelijk dat het informeren van jongeren geen overbodige luxe is. Velen hebben een gebrek aan feitelijke seksuele kennis.
Zo weet één op de drie jongeren niet dat je ook zwanger kunt raken zónder dat de jongen klaarkomt.
Een even grote groep denkt dat je een soa kunt voorkomen door jezelf goed te wassen.
En de helft van de jongens denkt dat een meisje onvruchtbaar kan worden van de pil.

Kortom, hier is nog aardig wat werk te verrichten.

De tweede taak van de overheid is het Stimuleren van goede hulpverlening
Hulpverlening die laagdrempelig, betaalbaar en voor iedereen toegankelijk is. En die
mensen helpt bij vragen of problemen op het gebied van seksuele gezondheid.
Daarom heeft de overheid geïnvesteerd in laagdrempelige soa-consulten bij de GGD. Zodat hoogrisicogroepen gratis en anoniem worden getest op soa. En daarom is de anticonceptiepil weer in het zorgverzekeringspakket en zijn gratis seksualiteitsspreekuren voor jongeren mogelijk gemaakt.

Tot slot de derde taak van de overheid: Bestraffen en beschermen.
Op basis van wet- en regelgeving kunnen daders van misdrijven op het gebied van seksualiteit worden gestraft. Politie en justitie spelen hierbij een belangrijke rol. Zo is seks met een minderjarige, discriminatie wegens seksuele geaardheid, gedwongen prostitutie, kinderporno en verkrachting - ook binnen het huwelijk - strafbaar. En ook seksueel geweld, vrouwelijke genitale verminking en pooierboypraktijken zijn strafbare feiten.

Naast bestraffen heeft de overheid ook een beschermende taak. Voor slachtoffers van seksueel geweld moet er goede en voldoende opvang en hulpverlening zijn. Prostituees moeten beschermd worden tegen bijvoorbeeld mensenhandel.

Dames en heren, aan het begin zei ik al dat de seksuele gezondheid van Nederland goed is, maar dat we ook problemen kennen. Het beleid dat ik u zojuist schetste – de achterliggende waarden daarvan en de taken van de overheid – zijn bedoeld om de seksuele gezondheid verder te verbeteren en de problemen aan te pakken. Hoe dat er in de praktijk uitziet, wil ik u laten zien aan de hand van vier problemen waar we voor staan en die stevig moeten worden aangepakt.

Allereerst: De seksuele vorming van jongens schiet te kort
In Nederland heerst het vooroordeel dat seksuele autonomie en weerbaarheid een zaak voor meisjes is. Jongens kunnen doen en laten wat ze willen, meiden moeten op hun tellen passen, om het simpel te stellen. Dit beeld zien we uit onderzoek onder jongeren steeds naar voren komen: zowel jongens als meisjes vinden dat meisjes verantwoordelijk zijn voor het stellen van grenzen, voor zichzelf én voor jongens.

Het lijkt alsof van jongens niet wordt verwacht dat zij ook verantwoordelijkheid dragen voor seksuele relaties. Bovendien vinden jongeren - zowel jongens als meisjes, autochtoon én allochtoon - dat jongens met veel wisselende seks stoer zijn maar meisjes die dit doen een hoer zijn. En daar wordt dan nog aan toegevoegd: jongens zijn nu eenmaal zo.

Ik wil me bij deze vooroordelen niet neerleggen. We moeten niet alleen investeren in de weerbaarheid van meisjes, zodat zij minder kwetsbaar zijn voor seksuele dwang. Maar we moeten ook investeren in seksuele vorming van jongens.

Om dat te bereiken ga ik, vanaf 2010, onder andere samenwerken met minister Plasterk. De minister van OCW levert een eenmalige financiële bijdrage aan het ZonMw programma Seksuele gezondheid van de jeugd dat ik financier. Doel is extra aandacht besteden aan de weerbaarheid van jongens. Ook mediawijsheid in relatie tot seks krijgt meer aandacht.

Het tweede probleem waar we voor staan is dat nieuwe Nederlanders op het gebied van seksualiteit meer problemen ondervinden dan autochtone Nederlanders.
Bijvoorbeeld: Surinaamse en Antilliaanse jongeren lopen meer risico op soa.
Onder mensen uit sub-sahara Afrika komen relatief veel hiv-infecties voor.
En Turkse en Marokkaanse jongens oefenen vaker dan andere jongeren seksuele dwang uit en zijn zelf vaker slachtoffer van seksuele dwang.

We beschikken wel over preventieprogramma’s en -projecten, maar die komen niet bij de doelgroep terecht.
Ik ga er de komende jaren aan werken deze doelgroep beter te bereiken. Hiervoor heb ik euro 1 miljoen per jaar gereserveerd. Met dit geld gaan GGD’en samen met lokale zelforganisaties projecten opzetten die naar verwachting wel bij Nieuwe Nederlanders terecht komen.

Het derde probleem waar ik wat aan wil doen is het aantal soa en hiv besmettingen.
Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren is de soa en hiv problematiek nog steeds groot. Daarnaast staan we voor nieuwe uitdagingen in de toekomst, zoals de gevolgen van de vergrijzing van hiv-geïnfecteerden. Dat vraagt om aangepaste zorg.
Minister Kllink is van mening dat het soa- en hivbeleid aan vernieuwing toe is. Zo moet het bestaande preventieplan uit 2004 worden aangepast aan de huidige uitdagingen.

En we komen met meer maatregelen. Zo komt er vanaf 2010 in heel Nederland een uniform hiv-testbeleid bij de GGD’en. En we willen de Regeling Aanvullende Curatieve soa-zorg en de Regeling Aanvullende Seksualiteitshulpverlening beter op elkaar aansluiten.

Tot slot het vierde probleem waar ik aandacht aan besteed: seksueel geweld.
Uit recent onderzoek onder jongeren tussen 16 en 24 jaar blijkt dat circa 84% van de meisjes en ruim 66% van de jongens sinds hun 14e verjaardag seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben meegemaakt. Dit varieert van seksuele opmerkingen tot gebruik van geweld om seks te krijgen.
Wat dit laatste betreft: uit onderzoek naar seksueel geweld onder Nederlanders tussen de 15 en 70 jaar, blijkt dat één op de drie vrouwen in deze leeftijdscategorie en één op de twintig mannen ooit te maken heeft gehad met seksueel geweld. Twaalf procent van de vrouwen is zelfs ooit verkracht. En uit hetzelfde onderzoek blijkt dat slechts de helft van de slachtoffers van seksueel geweld de hulp krijgt die zij of hij nodig heeft.

Ik vind dit schokkende cijfers.
Dit kunnen we niet tolereren en de overheid moet hier hard tegen optreden. Natuurlijk vanwege het leed dat iemand wordt aangedaan. Maar ook vanwege de gevolgen voor de samenleving. Slachtoffers van seksueel geweld kunnen vaak niet meer optimaal meedraaien in het arbeidsproces, ze belanden in de psychiatrie of hebben langdurige zorg nodig.

Preventie van seksueel geweld verdient hoge prioriteit en de hulpverlening aan de slachtoffers moet beter.
Daarom ondersteun ik het landelijk ‘Partnerschap Aanpak Seksueel Geweld’ financieel.
Doel van dit partnerschap is de preventie en aanpak van seksueel geweld te verbeteren. Onder meer door het ontwikkelen van trainingen bij algemeen maatschappelijk werk en GGD-instellingen, het opstellen van een sociale kaart en het ontwikkelen van instrumenten voor het stimuleren van weerbaarheid van kinderen.

Aan de andere kant moeten professionals voortijdig de risico’s op geweld in afhankelijkheidsrelaties kunnen signaleren en moeten ze weten hoe ze geweld kunnen voorkomen. Dat betekent dat ik, samen met de ministers van Justitie en voor Jeugd en Gezin, het hebben en toepassen van een meldcode ‘huiselijk geweld en kindermishandeling’ wettelijk ga vastleggen.

Verder moet er voor alle slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties, dus ook voor slachtoffers van seksueel geweld, onmiddellijke en veilige opvang zijn. En moet er vroegtijdige, snelle en goede hulp zijn zodat slachtoffers en daders - ongeacht de geweldsvorm - een leven zonder geweld kunnen leiden.
Om dat te bereiken stel ik een bedrag - dat oploopt tot euro 32 miljoen in 2012 – beschikbaar voor mijn beleid ‘Beschermd en Weerbaar’.

Dames en heren ik rond af.
Seks is een belangrijk onderdeel van ons leven. Seks is intiem, opwindend, spannend vaak. Maar seks mag nooit tot slachtoffers leiden. Niet door een seksueel overdraagbare ziekte, niet door onwetendheid en niet door geweld.

Ik heb u verteld hoe het kabinet de seksuele gezondheid van Nederland op een hoger niveau wil brengen. Door te zorgen voor goede voorlichting of ondersteuning daarvan. Zodat mensen autonoom kunnen handelen, weerbaar zijn, hun grenzen kennen en respect voor elkaar tonen.
Door goede en accurate hulpverlening mogelijk te maken, hulp die gemakkelijk toegankelijk is.
En door duidelijk op te treden daar waar grenzen worden geschonden.

Ik dank u voor uw aandacht.