Evaluatie handhavingsconvenanten

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA ‘S-GRAVENHAGE

Ons kenmerk: DGB 2007-1685M

Geachte voorzitter,

In de brief van 8 april 2005, DGB 2005-01109 is door mijn ambtsvoorganger uiteengezet op welke wijze de Belastingdienst vorm zou geven aan horizontaal toezicht bij zeer grote ondernemingen. Hiertoe is de Belastingdienst een pilot gestart met circa 20 zeer grote, veelal beursgenoteerde ondernemingen, met als doel met deze ondernemingen een individueel handhavingsconvenant te sluiten. Bij de brief van 9 juni 2006, DGB 2006-03312 is aan uw Kamer een geanonimiseerde versie van een handhavingsconvenant verstrekt. Tevens is toegezegd1 u te informeren over de uitkomsten van de evaluatie van deze pilot. De werkwijze is inmiddels geëvalueerd en in deze brief zal ik u informeren over de uitkomsten van deze evaluatie.

Allereerst merk ik op dat met nagenoeg alle aangeschreven ondernemingen een convenant is gesloten en ondertussen al enige ervaring is opgedaan met de nieuwe werkwijze van horizontaal toezicht. De doelstelling van het horizontaal toezicht betreft het ‘in wederzijds vertrouwen te komen tot een goede, open relatie met de Belastingdienst, waarin snel zekerheid kan worden geboden, gewerkt wordt in de actualiteit en waarbij minder intensief toezicht achteraf noodzakelijk is’. In de individuele handhavingsconvenanten zijn wederzijds de afspraken vastgelegd voor de werkwijze in de toekomst en voor het afwikkelen van het verleden.

De evaluatie van de pilot heeft plaatsgevonden door middel van een schriftelijke enquête. Deze enquête is gestuurd aan de fiscaal directeuren van de ondernemingen waarmee een convenant is gesloten en aan de behandelteams van de Belastingdienst van deze ondernemingen. De respons op de verstuurde enquêtes is hoog. In de enquête is gevraagd in hoeverre de geformuleerde doelstellingen gehaald zijn en is gevraagd naar de onderlinge relatie tussen onderneming en Belastingdienst. Ook is nagegaan of men tevreden is over deze werkwijze en is gevraagd de voordelen en verbeterpunten te benoemen.

De resultaten zijn zonder meer positief te noemen. De oordelen over de stellingen, die zowel aan de ondernemingen als de Belastingdienst zijn voorgelegd, betreffende de veranderingen door de nieuwe werkwijze ten opzichte van de traditionele klantbehandeling zijn als grafiek in bijlage 1 opgenomen. In de grafiek valt onder meer af te lezen dat de geënquêteerden het eens zijn met de stelling dat deze werkwijze leidt tot een verbetering van het fiscale vestigingsklimaat en dat deze werkwijze effectiever en efficiënter is. De nieuwe werkwijze leidt volgens de ondernemingen niet per se tot meer compliance. Volgens de behandelteams van de Belastingdienst leidt dit wel tot meer compliance.

De onderlinge relatie werd door zowel de ondernemingen als de medewerkers van de Belastingdienst vóór de pilot al gemiddeld als ‘goed’ aangemerkt. Er is sindsdien toch nog een verbetering opgetreden in de relatie. Circa 30% van de ge ënquêteerden geven een verbetering aan.

Op de vraag of men tevreden is over de werkwijze en of men in de toekomst op deze wijze wil blijven werken, wordt overwegend positief gereageerd. De uitkomsten hiervan zijn in bijlage 2 in grafieken opgenomen.

Als voordeel van deze werkwijze is vaak genoemd: het werken in de actualiteit, de snellere standpuntbepaling door de Belastingdienst, en meer openheid tussen de partners. De ondernemingen noemen daarbij nog een vermindering van de fiscale onzekerheden, en de medewerkers van de Belastingdienst noemen daarnaast als voordeel de betrokkenheid van het management bij de klantbehandeling.

De ontvangen suggesties voor een verbetering van de werkwijze in de toekomst zijn zeer divers. Zo is terecht opgemerkt dat de Belastingdienst in een aantal gevallen niet snel genoeg zekerheid aan de onderneming heeft gegeven bij een voorgelegde casus conform de afspraken in het handhavingsconvenant. Door een aan tal geënquêteerden is ook gesuggereerd de belastinginspecteur meer zelfstandig te laten beslissen in individuele casus. Op dit punt heeft de Belastingdienst de afgelopen periode al een verbeterslag gemaakt, maar ook in de toekomst zal daaraan nog extra aandacht besteed worden. Ook een betere samenwerking met de Douane is als verbeterpunt genoemd voor de klantbehandeling. De ontvangen suggesties zullen door de Belastingdienst worden meegenomen voor een verbetering van het proces.

Een reactie van een onderneming luidt: ‘Buitengewoon waardevol initiatief dat uitbreiding verdient naar grote groepen belastingplichtigen’.
Met betrekking tot deze opmerking kan ik melden dat de Belastingdienst al is gestart met het introduceren van horizontaal toezicht buiten het segment van zeer grote ondernemingen. Zo heeft de Belastingdienst in januari 2007 een vaststellingsovereenkomst gesloten met Aedes, de vereniging van woningcorporaties. Hierdoor kunnen ruim 500 woningcorporaties duidelijkheid en zekerheid krijgen over de precieze toepassing van de fiscale wet- en regelgeving in de praktijk. Daarnaast is de Belastingdienst met andere brancheorganisaties uit het MKB-segment in overleg. Ook hier wordt in het kader van horizontaal toezicht getracht te komen tot specifieke brancheafspraken.

Bovengenoemde uitkomsten van de evaluatie van de pilot bij zeer grote ondernemingen, in combinatie met de positieve geluiden die ik hoor naar aanleiding van de uitbreiding van de pilot met nog zo’n 20 bedrijven2 sterkt mij in mijn opvatting deze werkwijze ook in de toekomst te continueren, ook buiten de kring van de zeer grote ondernemingen.

Een kopie van deze brief zal ik ook aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zenden.

Hoogachtend,

de staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager

1: Zie de brief van 4 juli 2006, AFP 2006-00571 U
2: Zoals aangegeven in de brief van 6 juni 2006, DGB 2006-03312