Fiscale nieuwsflits 15 januari 2007

IB: Restricties Participatieplan niet van invloed op waarde a.b.-aandelen

De minister licht toe waarom hij heeft afgezien van cassatie tegen de uitspraak waarin het hof oordeelde dat de restricties van een zogenoemd Participatieplan geen invloed hebben op de waarde van a.b.-aandelen.

B bezit op 1 januari 1997 aandelen in een BV. De vennootschap was werkzaam in de markt van de organisatie- en managementconsultancy met als specialisatie informatietechnologie. Deze aandelen behoren vanaf die datum tot een aanmerkelijk belang (a.b.). In de loop van het jaar verkoopt B de aandelen voor € 113,45 per aandeel. De inspecteur stelt de waarde per 1 januari 1997 vast op € 11,34 per aandeel. Dit omdat deze vanwege een zogenoemd Participatieplan slechts beperkt verhandelbaar zijn. In de tweede verwijzingsprocedure oordeelt het hof dat de restricties van genoemd plan de waarde van de a.b.-aandelen niet beïnvloeden. B wordt in het gelijk gesteld.

De minister gaat niet in cassatie en geeft een toelichting.

Toelichting minister van 2 januari 2007, nr. DGB 2006-6320, n.a.v. uitspraak Hof Arnhem M I van 24 november 2006, 2005/00425, IB 1964 20i

IB: Geen bijtelling privégebruik auto/servicewagen

De minister licht toe waarom hij heeft afgezien van cassatie tegen het oordeel van het hof dat de inspecteur ten onrechte een bijtelling privégebruik auto heeft toegepast.

B werkt als servicemonteur in dienstbetrekking. In 2003 is hem door zijn werkgever in verband met zijn werkzaamheden een auto van het merk VW type, Transporter LT 35 TDi ter beschikking gesteld. Hij heeft van zijn werkgever ook een tankpas gekregen. De VW heeft een toegestane maximum massa van 3500 kg en een laadvermogen van 1600 kg. B’s werkgever heeft laten weten dat de betreffende auto niet geschikt is voor gebruik voor privé-doeleinden en dat deze is ingericht als servicewagen voor bouwmachines, met rekken, kasten, werkbank zware gereedschappen en onderdelen. In geschil is of de inspecteur terecht een bijtelling privégebruik auto heeft toegepast.

Volgens de rechtbank heeft B doen blijken dat hij in 2003 minder dan 500 km voor privé-doeleinden heeft gereden. De rechtbank concludeerde dat de bijtelling niet terecht was, waarop de inspecteur in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat de auto niet voor meer dan 10% geschikt is voor andere doeleinden dan het vervoer van goederen. Op grond van art. 3.145, lid 5 IB 2001 wordt deze dus niet als een auto in de zin van die bepalingen aangemerkt. De inspecteur heeft ten onrechte een voordeel uit privé-gebruik in aanmerking genomen.

De minister gaat niet in cassatie en geeft een toelichting.

Toelichting minister van 20 december 2006, nr. DGB 2006-6507, n.a.v. uitspraak Hof Amsterdam M II van 13 november 2006, 2005/01324, 2003, IB 2001 3.145