Fiscale nieuwsflits 28 maart 2007

IB/LH: Pensioenen; niet-ingehouden pensioenbijdragen

Dit besluit vervangt twee besluiten over vrijwillig betaalde bijdragen voor aanvullende pensioenrechten. De verplichte jaarlijkse indiening van diverse verklaringen is afgeschaft. Eem verklaring is voortaan alleen nodig als de inspecteur daarom verzoekt. Verder zijn een twee niet meer van belang zijnde besluiten, ingetrokken.

Het gaat bij de vervangen besluiten om het besluit van 10 augustus 2001, nr. CPP2001/1770 en van 20 november 2002, nr. CPP2002/1303M. Verder is, om de administratieve lasten te verminderen, de verplichte jaarlijkse indiening van diverse verklaringen afgeschaft.

In een aantal situaties betalen belanghebbenden aan pensioenverzekeraars bijdragen voor pensioenregelingen waarbij sprake is van een verband met de loon/diensttijdnorm. De betalingen vinden plaats buiten de inhoudingssfeer. In deze situaties zouden de bijdragen niet tot het loon in de zin van de Wet LB behoren als ze wel op het loon zouden zijn ingehouden. Die situaties worden beschreven in onderdeel 2 van dit besluit. In onderdeel 3 geeft de staatssecretaris onder voorwaarden een goedkeuring voor aftrek van de bijdragen in de inkomstenbelasting.

De staatssecretaris wijst op een uitspraak van Hof Den Bosch (nr. 2001/03430) waartegen pro forma cassatie was ingesteld. Dit beroep is ingetrokken. De casus was enigszins vergelijkbaar met de problematiek in het nu ingetrokken besluit nr. CPP2004/874M. Daarmee legt hij zich neer bij de gelijkschakeling van de onderhavige gevallen. Genoemd besluit ziet op de jaren 2001 t/m 2004. Met het oog op genoemde gelijkschakeling volgt de Belastingdienst de uitspraak dan ook alleen voor die jaren.

Het besluit is geplaatst in Staatscourant nr. 60.

Besluit van 16 maart 2007, CPP2007/482M, Uitv besl LB 1965 10a

LH: Pensioenen; aanwijzingen als pensioenregeling

Dit besluit bevat een samenvoeging en actualisering van twee eerdere besluiten waarbij regelingen zijn aangewezen als pensioenregeling. Het betreft het besluit van 15 augustus 2002, nr. DGB2001/1407M en het besluit van 12 juni 2003 nr. CPP2003/1510M.

In dit besluit geeft de staatssecretaris twee aanwijzingen op basis van art. 19d Wet LB. De eerste aanwijzing (onderdeel 2) betreft regelingen waarin een recht op een eenmalige overlijdensuitkering is opgenomen. De tweede aanwijzing (onderdeel 3) geldt voor pensioenvervangende regelingen voor gemoedsbezwaarden. Bij beide aanwijzingen geeft de staatssecretaris aan welke voorwaarden hij daaraan verbindt.

Betrokkenen kunnen tot 1 januari 2008 zonder fiscale gevolgen regelingen aanpassen dus bij de inwerkingtreding van dit besluit niet voldoen aan de voorwaarden daarvan. De aanpassing moet plaatsvinden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006 dan wel de latere datum van inwerkingtreding van de gemoedsbezwaardenregeling. Aanpassing ven pensioenvervangende uitkeringen is niet nodig als die uitkeringen al zijn ingegaan bij de inwerkingtreding van dit besluit.

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant (nr. 60) waarin het wordt geplaatst. In afwijking hiervan treden de onderdelen 2 tot en met 3.1 in werking met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006.

Besluit van 16 maart 2007, CPP2007/483M, LB 1964 19d a en b

Dividendbelasting: Verzamelbesluit

In dit besluit is beleid op het terrein van de Wet op de dividendbelasting 1965 opgenomen. Dit beleid komt uit eerder uitgebrachte besluiten. Met dit besluit zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.

Art. 10, tweede lid, Wet Div bel. bepaalt dat aan een beleggingsinstelling in de zin van art. 28 Wet VpB op haar verzoek teruggaaf wordt verleend van de in een jaar ingehouden dividendbelasting. Naar aanleiding van de parlementaire behandeling van het belastingplan 1998 keurt de staatssecretaris in dit besluit goed dat vooruitlopend op de teruggaaf op de voet van art. 10, tweede lid, Wet Div bel., ten hoogste tweemaal in een jaar een eerdere teruggaaf wordt verleend op verzoek van de beleggingsinstelling. Aldus kan een beleggingsinstelling bijvoorbeeld in juni en december van het lopende boekjaar reeds verzoeken om teruggaaf van de in dat jaar ingehouden dividendbelasting.

Deze goedkeuring is van overeenkomstige toepassing op de teruggaaf aan de in art. 10, eerste en vierde lid, Wet Div bel. genoemde rechtspersonen. Ook aan deze lichamen wordt ten hoogste tweemaal in een jaar een eerdere teruggaaf verleend vooruitlopend op de in voornoemde bepaling geregelde teruggaaf.

Dit besluit is gepubliceerd in Staatscourant nr. 60 en werkt terug tot en met 1 januari 2007.

Besluit van 16 maart 2007, CPP2006/1783M, Div bel 1965 1, 4, 7 en 10