Nader rapport wetsvoorstel Aanpassing aan de BTW-richtlijn 2006

De Koningin

Ons kenmerk:DV 2007-411U

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 14 mei 2007, nr. 07.001532, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 4 juni 2007, nr. W06.07.0125/III, bied ik U hierbij aan.

Naar aanleiding van het advies van de Raad merk ik het volgende op.

1. De Raad geeft aan niet in te zien waarom de gelegenheid van de BTW-richtlijn 2006 niet is aangegrepen om de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) qua bewoordingen één op één bij deze richtlijn te laten aansluiten. Hij adviseert opnieuw om een wetsvoorstel te entameren teneinde de Wet OB meer systematisch in deze zin te herzien, onder aanhaling van zijn advies van 23 juni 2006, nr. W06.06.0165/IV, inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (aanpassing aan Europese jurisprudentie)1. In het nader rapport2 naar aanleiding van dat advies heeft de toenmalige minister van Financiën in relatie tot de destijds geldende Zesde Richtlijn3 onder meer overwogen dat een verschil in bewoordingen niet betekent dat de Wet OB daarmee niet richtlijnconform zou zijn. De richtlijn verplicht immers niet om nationaal de bewoordingen en de systematiek daarvan letterlijk over te nemen, maar verbindt alleen wat betreft het te bereiken resultaat. Voorts werd aangegeven dat waar dat resultaat zonder twijfel gelijk is, een letterlijke aanpassing geen materiële betekenis heeft, terwijl in gevallen waarin met betrekking tot een verschil in tekst niet duidelijk is of het resultaat hetzelfde is, ook niet duidelijk zal zijn wat in de praktijk de gevolgen van het wegnemen van het verschil zouden moeten zijn. Daarnaast werd er nog op gewezen dat ook de Europese Commissie terughoudend is om op basis van tekstverschillen te concluderen dat er geen sprake is van richtl ijnconformiteit en veelal pas een dispuut over een vermeende strijdigheid met EG-richtlijnbepalingen start naar aanleiding van jurisprudentie of andere ontwikkelingen. De toenmalige minister van Financiën trok uit een en ander de conclusie dat er voor hem geen aanleiding was om, zoals de Raad had voorgesteld, een wetsvoorstel te entameren waarin een systematische aanpassing van de Wet OB aan de richtlijn zou plaatsvinden.

Ik onderschrijf vorenstaande overwegingen en verbind daaraan, in relatie tot de BTW-richtlijn 2006, eenzelfde conclusie. Dit impliceert dat de benadering waarbij alleen die onderdelen van de huidige Wet OB in beginsel één op één op de nieuwe richtlijntekst worden afgestemd waarvan is gebleken dat een richtlijnconforme uitleg anders niet mogelijk is, m.i. - alles afwegende - de voorkeur verdient ten opzichte van de benadering die de Raad voorstaat.

2. Aan de redactionele kanttekening van de Raad is gevolg gegeven.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager

1: Kamerstukken II 2006/07, 30 804, nr. 4, bijlage
2: Kamerstukken II 2006/07, 30 804, nr. 4, punt 15C
3: Richtlijn nr. 77/388/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 mei 1977betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting –Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PbEG L 145)