Wetsvoorstel wijziging reizigersvrijstelling

DE KONINGIN

Ons kenmerk: DV 2008-00386 M

Onderwerp: Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op de accijns en de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten in verband met Richtlijn nr. 2007/74/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 december 2007 (PbEU L 346) (Implementatie aanpassing reizigersvrijstelling)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 13 maart 2008, nr. 08.000764, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met Richtlijn nr. 2007/74/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 december 2007 (PbEU L 346) (Implementatie aanpassing reizigersvrijstelling) rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 28 maart 2008, nr. W06.08.0088/III, bied ik u hierbij aan.

Het voorstel, waarvan de Raad de strekking onderschrijft, vergt naar het oordeel van de Raad nog enige aanpassing.

De Raad merkt op dat bij implementatie van EU-regelgeving de normale regels die gelden voor het antwoord op de vraag of iets bij wet, dan wel bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling geregeld moet worden, onverkort gelden. De Raad adviseert de te implementeren materiële regeling op te nemen in de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) in plaats van in de Douaneregeling c.q. de Algemene douaneregeling.

In de huidige structuur is de vrijstelling voor het invoerrecht opgenomen in Verordening 918/83 EG (PbEU L 105, blz 1–37). De vrijstelling wordt in de Douaneregeling van overeenkomstige toepassing verklaard op de accijnzen, de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten en de omzetbelasting. In Verordening 918/83 EEG is bovendien in nationale beleidsruimte voorzien, onder meer op het gebied van boordpersoneel. Deze ruimte is ingevuld door middel van een bijzondere regeling voor boordpersoneel in de Douaneregeling. Deze regelingen in de Douaneregeling zijn gebaseerd op delegatiegrondslagen in de drie betreffende wetten. De gebruikelijke regels betreffende de niveaus van wetgeving verzetten zich naar mijn oordeel niet tegen deze wijze van gedelegeerde wetgeving.

Het voorstel zoals dat naar de Raad is verzonden paste gezien het vorenstaande in deze bestaande wetstructuur. Ik wil het advies van de Raad echter overnemen. Daarbij speelt, naast het gewicht van het advies zelf, mee dat hier sprake is van een specifieke situatie: de regeling in de Wet OB 1968 werkt, na de wijziging van Verordening 918/83 door Verordening 274/2008 EG (PbEU L 85, blz. 1–2), dóór in de invoerrechten, de accijns en de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten. In verband met deze doorwerking verdient het aanbeveling de regeling integraal op te nemen op één plaats: nu het advies wordt overgenomen de Wet OB 1968. In de Wet op de accijns en in de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten kunnen dan verwijzingen naar deze regeling komen te staan. De consequentie hiervan is wel dat een regeling die nu in de Douaneregeling is opgenomen, te weten de lagere kwantitatieve hoeveelheden voor boordpersoneel, naar wetsniveau wordt overgebracht en dat de nationale regelgeving inzake de invoerrechten geen indicatie van de vrijstelling meer geeft.

Voorts adviseert de Raad een aparte regeling voor reizigers in de plezierluchtvaart en plezierzeevaart op te nemen, nu de richtlijn deze reizigers uitzondert van het begrip lucht- en zeereizigers. Dit advies is overgenomen.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De staatssecretaris van Financiën,

J.C. de Jager