Algemene wet inzake rijksbelastingen: Boete terecht maar tot een te hoog bedrag opgelegd

De staatssecretaris ziet af van cassatieberoep tegen het oordeel van het hof dat de boete tot een te hoog bedrag is opgelegd omdat sprake is van grove onachtzaamheid en niet van voorwaardelijk opzet.


B (belanghebbende) dreef een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Uit een boekenonderzoek bleek dat over 2001 tot en met 2004 te weinig omzetbelasting op aangifte was voldaan. De inspecteur heeft het verschil nageheven en een boete opgelegd (50%) die nu in geschil is. De aangiften zijn opgemaakt door een adviseur. Deze maakte wél jaarlijks een herrekening van de verschuldigde omzetbelasting, maar deed vervolgens geen suppletieaangiften.

Volgens de rechtbank kon B van te voren niet inschatten dat de adviseur te weinig omzetbelasting zou aangeven. De rechtbank houdt het er voor dat een bespreking van de jaarrekeningen heeft plaatsgevonden. Dat B naar aanleiding daarvan begreep, of had moeten begrijpen dat zij nog omzetbelasting was verschuldigd, acht de rechtbank, gezien haar gebrek aan fiscale kennis, niet aannemelijk. Zij heeft dat gebrek juist getracht te ondervangen door het inschakelen van een belastingadviseur. Er is geen grond voor het opleggen van een boete.

Het hof oordeelt anders. Het is wel degelijk aan B's grove schuld te wijten dat te weinig belasting is voldaan. Een boete van 25% is passend en geboden. Evenmin onderschrijft het hof het oordeel dat B niet hoefde te begrijpen dat de in de jaarstukken vermelde ob-schulden nog moesten worden aangegeven en betaald. Het kennisnemen van aan de belastingdienst nog te betalen belasting vereist op zich zelf immers geen fiscale kennis. De boete is terecht maar tot een te hoog bedrag opgelegd.

De staatssecretaris heeft laten weten dat hij afziet van cassatieberoep. Ter toelichting merkt hij onder meer op dat uit de overwegingen van het hof blijkt dat wel voldaan is aan het kennisvereiste, maar niet dat voldaan is aan het wilsvereiste. Anders dan de inspecteur stelt, kan op grond van de door het hof vastgestelde feiten en overwegingen niet geconstateerd worden dat niet alleen voldaan wordt aan de eisen die gelden voor grove schuld, maar tevens aan de eisen voor voorwaardelijk opzet.

Toelichting staatssecretaris van 22 juli 2009, nr. DGB 2009-3802, n.a.v. uitspraak Hof Leeuwarden van 12 juni 2009, 2008/00120, 2001 t/m 2004, Awr 67f