Omzetbelasting. Belasting Algemeen. Landbouwregeling niet van toepassing op eigen gebruik paardenboxen

De minister laat weten dat hij zijn cassatieberoep heeft ingetrokken tegen de uitspraak waarin het hof besliste dat de landbouwregeling niet van toepassing is op het eigen gebruik van de paardenboxen, o.a. vanwege opgewekt vertrouwen.

Firma Z exploiteert sinds 2001 een manegebedrijf. De bedrijfsomschrijving luidt: 'paardenfokkerij handelstal, trainen en africhten van paarden. Hengstenhouderij en pensionstalling'. Zelf gefokte paarden worden opgeleid tot zadelmak. Daarvoor geschikte paarden worden verder opgeleid tot dressuur- les- of wedstrijdpaard. Er is een nieuw bedrijfscomplex gerealiseerd. De stal met 28 boxen is in 2001 in gebruik genomen, de rijhal in 2002 en de rest in 2004. A heeft 20 boxen bestemd om vrijgesteld te worden verhuurd en acht voor het stallen van de eigen paarden. Tot het bedrijf behoorde in 2001 9 ha weidegrond die werd gebruikt voor zomerpension van 20 paarden en voor de oogst van de wintervoorraad hooi. In geschil is de toepassing van de landbouwregeling op het gebruik van die acht boxen.

Volgens het hof zou toepassing ervan in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel. Z mocht er namelijk redelijkerwijs van uitgaan dat bij de afwikkeling van een boekenonderzoek, de toepassing van de landbouwregeling op haar fiscale merites was beoordeeld. Hieraan doet niet af dat de inspecteur toen geen weet zou hebben gehad van het arrest van 17 oktober 2003, nr. 38 890 over de reikwijdte van de landbouwregeling bij een paardenopfokbedrijf.

Verder oordeelt het hof dat de integratieheffing (art. 3, lid 1 letter h OB) als strijdig met de 6e Richtlijn, buiten toepassing moet blijven. Het hof besliste dit al eerder in zijn uitspraken van 26 juni 2009, nr. 2008/00332 en 2008/00334, en acht die strijdigheid ook hier van toepassing.

De minister laat weten dat hij zijn cassatieberoep heeft ingetrokken. Hij meent dat de uitspraak, gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Verder is de zaak sterk feitelijk van aard. Het komt de minister niet onbegrijpelijk voor om de acht stallen niet afzonderlijk onder de landbouwregeling te brengen. Ter voorkoming van misverstanden merkt hij nog op het oneens te zijn met hetgeen het hof overweegt over de strijdigheid van art. 3, lid 1 letter h OB met de 6e Richtlijn. Tegen de door het hof genoemde uitspraken van 26 juni 2009 is dan ook cassatie ingesteld.

Toelichting minister van 11 maart 2010 nr. DGB 2010-845 op intrekking cassatieberoep n.a.v. uitspraak Hof Den Haag van 4 december 2009, 2009/00115, 01-02-2001 t/m 31-12-2001, Bel alg en Ob 1968 3