Sleutelgebieden

Onder leiding van Ad Scheepbouwer, CEO KPN, heeft een commissie op verzoek van het Innovatieplatform en het ministerie van Economische Zaken de voortgang van de sleutelgebieden onderzocht. De aanpak van de sleutelgebieden werkt vindt de commissie. Het is een verstandige aanpak geweest om in 2004 zes gebieden te benoemen die zich kunnen meten met de top van de wereld.

Echter de aanpak is voor verbetering vatbaar. Het Innovatieplatform en de overheid moeten kritischer kijken naar datgene wat de sleutelgebieden presteren. Wel is handhaving van het sleutelgebiedenbeleid wenselijk, aldus de commissie.

Het Innovatieplatform bedacht voor Nederland in 2004 de sleutelgebiedenaanpak om invulling te geven aan de Lissabon-doelstellingen. Die hebben ten doe lom Europa tot de meest competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken. De Nederlandse industrie werd uitgenodigd plannen daarvoor in te dienen. Op basis daarvan werden tussen 2004 en 2006 in totaal zes sleutelgebieden aangewezen: Creatieve Industrie, Flowers & Food, High-Tech Systemen en Materialen, Water, Chemie en Pensioenen & Sociale Verzekeringen. Zij moesten (gaan) fungeren als de ‘parels van de Nederlandse economie’. De gebieden onderscheiden zich door hoogwaardige kennis en technologie, beschikken over zelforganiserend vermogen en leveren nu en naar verwachting in de toekomst een belangrijke bijdrage aan de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. De gebieden zijn nu twee tot vier jaar bezig.

De commissie constateert dat alle 6 sectoren trots zijn op hun uitverkiezing tot sleutelgebied. Er zijn gezamenlijke innovatieprogramma’s opgesteld, personeelstekorten worden bijvoorbeeld gezamenlijk aangepakt. Maar is er nog veel meer winst te halen vindt de commissie. Zowel de overheid als de sleutelgebieden zelf kan het beleid verbeteren. Dit vereist inspanningen van de ministeries, de bedrijven en de kennisinstellingen. Departementen betrokken bij de sleutelgebieden moeten meer samenwerken en met de sleutelgebieden doelen stellen waaraan zij zich committeren. De overheid kan bijvoorbeeld beter ondersteunen bij het openen van internationale markten, het realiseren van schaalgrootte, het bevorderen van open innovatie of bij het realiseren van creatieve combinaties. Gerichte hulp van de overheid kan grote effecten hebben. Op het gebied van fundamenteel onderzoek is volgens de commissie meer afstemming met het bedrijfsleven gewenst.
De commissie vindt ook dat de sleutelgebieden zelf zich actiever moeten opstellen. Een aantal Sleutelgebieden heeft nog te weinig onderlinge samenhang. Dat geldt bijvoorbeeld voor Water en Creatieve Industrie. Dit werkt vrijblijvendheid in de hand. In andere sleutelgebieden, bijvoorbeeld Chemie, zijn de bedrijven en kennisinstellingen goed georganiseerd en ambitieus. Waar dat nog niet het geval is moet men zich beter organiseren. Met name in het sleutelgebied Creatieve Industrie ziet de Voortgangscommissie een te afwachtende houding richting overheid. Over de hele linie vindt de commissie dat de sleutelgebieden zich duidelijke doelen moeten stellen op het gebied van criteria als zelforganisatie of economische groei, die meetbaar en daarmee afrekenbaar zijn. Een looptijd van acht jaar met een mogelijke verlenging van vier jaar is aanbevelingswaardig omdat innovatie een lange aanlooptijd nodig heeft.
De status sleutelgebied moet je verdienen, oordeelt de commissie. De bestaande sleutelgebieden Pensioenen en Sociale Verzekeringen en Creatieve Industrie hebben hun doelstellingen nog onvoldoende bereikt. De commissie vindt dat hun status over uiterlijk vijf jaar opnieuw beoordeeld moet worden.
“Je bent geen sleutelgebied voor de eeuwigheid”, zegt Ad Scheepbouwer voorzitter van de commissie, “wie sterk en krachtig bezig is hoeft op een gegeven moment die status niet te behouden dan moet je oog hebben voor nieuwe opkomende gebieden”. De commissie ziet enkele nieuwe kansrijke sectoren zich ontwikkelen, bijvoorbeeld duurzame energie, en beveelt aan die in 2010 een kans te geven zich te kandideren als Sleutelgebied.

Het Innovatieplatform deelt de conclusies van de commissie en wil de sleutelgebieden iedere twee jaar monitoren. De eerste monitor moet de concrete, meetbare doelstellingen evalueren en eventueel doelstellingen bijstellen. De tweede monitor onderzoekt de voortgang en kan leiden tot opheffing van de sleutelgebiedenstatus. In 2010 gaat het Innovatieplatform opkomende sleutelgebieden uitnodigen waarbij vooral duurzame energie als kansrijk wordt gezien. Ook nodigt het Innovatieplatform de Creatieve Industrie en Pensioenen en Sociale Verzekeringen uit om uiterlijk 2010 met verbeterplannen te komen. Het Innovatieplatform heeft aan de minister van Economische Zaken gevraagd om de rol van de overheid te verduidelijken in de sleutelgebiedenaanpak.
Minister Van der Hoeven onderstreept de conclusie uit het rapport van de commissie dat er meer regie en samenwerking nodig is. “De kennisuitwisseling tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheden laat soms te wensen over. En ook kan er nog beter worden samengewerkt tussen de verschillende departementen”. Van der Hoeven: “Ik ben voorstander van dynamiek en concurrentie. Vandaar dat ik de EZ-innovatieprogramma´s voor een vooraf vastgesteld aantal jaren ondersteun. Na zo´n periode van 4 of 5 jaar moeten belanghebbenden zelf bepalen of een nieuw voorstel kans maakt. Ze kennen de selectiecriteria zoals internationale excellentie, samenhang en (internationale) samenwerking en bijdrage aan economie en maatschappij. Sterktes in een economie zullen zich in de loop van de jaren wijzigen. Het is goed innovatieprogramma´s noch sleutelgebieden voor de eeuwigheid te benoemen. Zo wordt vrijblijvendheid voorkomen. Verder is het juist nu van groot belang om R&D en innovatie te zien als investering en niet als kostenpost waar relatief eenvoudig op is te bezuinigen. Door nu te blijven investeren in onderzoek en het ontwikkelen van nieuwe producten creëren we voor Nederland kansen op snelle groei als de economie weer aantrekt”, aldus de minister.

De onafhankelijke onderzoekscommissie bestond uit de heren A. Scheepbouwer (voorzitter, KPN), G. Winters (European Space Agency), A. Oosterlinck (Katholieke Universiteit Leuven) en B. Dankbaar (Radboud Universiteit Nijmegen) en mevrouw C. Princen (Nedstaal). De Voortgangscommissie werd in haar onderzoek ondersteund door een team van PricewaterhouseCoopers Advisory N.V.