Algemene wet inzake rijksbelastingen. Naheffingsbepalingen van overeenkomstige toepassing bij heffingsrente

De staatssecretaris ziet gelet op het geringe belang af van cassatie tegen de uitspraak waarin het hof oordeelde dat de inspecteur de bevoegdheid mist om een eenmaal genomen beschikking heffingsrente te herzien (verhogen).

Belanghebbende, de firma Z, heeft ten behoeve van haar bloembollenkwekerij eind 1994 Poolse werknemers ingeleend. Na een aansprakelijkheidsonderzoek werd onder meer een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd aan X bv, voor welke aanslag Z hoofdelijk aansprakelijk is gesteld. In geschil is de juistheid van de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente voor zover Z daarvoor aansprakelijk is gesteld.
Het hof beoordeelt eerst of het beroepschrift ontvankelijk is voor zover het betrekking heeft op de beschikking heffingsrente. Volgens het hof brengt art. 32, lid 2 Inv met zich dat Z ook bezwaar kan maken tegen een beschikking heffingsrente voor zover die beschikking haar betreft. Dat wil zeggen voor zover de beschikking betrekking heeft op de naheffingsaanslag inzake de lonen van de door Z ingeleende arbeidskrachten. Het hof concludeert dat het beroep gegrond is. Voor wat de beschikking heffingsrente betreft mist de inspecteur volgens het hof de bevoegdheid een eenmaal genomen beschikking te verhogen. Immers het in rekening brengen van heffingsrente volgt een eigen regime: in een zelfstandige herzieningsmogelijkheid voor beschikkingen heffingsrente is niet voorzien en de bepalingen uit de AWR inzake naheffing zijn volgens het hof niet van overeenkomstige toepassing verklaard.
De staatssecretaris gaat niet in cassatie en geeft een toelichting, zie onderstaande doorklik
Toelichting staatssecretaris van 7 november 2008, nr. DGB 2008-5626, n.a.v. uitspraak Hof Amsterdam van 17 september 2008, 2004/00391, 01-01-1994 t/m 31-12-1997, Awr 1, 2 en 30j en Inv wet 1990 32 en 50