Inkomstenbelasting. Kanttekeningen staatssecretaris bij afschrijving monumentaal hotel

In een toelichting laat de staatssecretaris weten waarom hij afziet van cassatie tegen de hofuitspraak inzake aanpassing afschrijving van een hotel aan een gewijzigde restwaarde. De beslissing betekent overigens niet dat hij het op alle punten eens is met de hofuitspraak.

De aandelen van belanghebbende (X bv) zijn in handen van A. In 1997 vormde X een fiscale eenheid (fe) met haar dochteronderneming Y Beheer bv die onroerende zaken exploiteert. Tot de fe behoort ook Z bv die een hotelbedrijf exploiteert. Y verhuurt de onroerende zaken aan Z. Tot het vermogen van Y behoren onroerende zaken te Q. In één daarvan wordt al meer dan 125 jaar door de familie A een hotelbedrijf uitgeoefend. Het pand is in 1850 gesticht, en al sedert 1875 in de familie. De overige onroerende zaken zijn dienstbaar aan het hotel. Per 1 januari 1997 is de juridische structuur gewijzigd, waarbij gebruik is gemaakt van de mogelijkheid van geruisloze inbreng. De onroerende zaken zijn bij de herstructurering ingebracht bij Y, het hotelbedrijf bij Z. X bv schrijft op de onroerende zaken 2 of 3 procent af van de aanschafwaarde van de opstallen. Daarbij heeft zij geen restwaarde toegekend aan de opstallen.

In geschil is of de afschrijving op de panden met ingang van 1998 moet worden aangepast in verband met een stijging van de restwaarde. Het hof wijst op het arrest HR van 10 augustus 2007 nr. 41 283. Het hof acht X geslaagd in het aannemelijk maken dat zij een aanmerkelijke en blijvende waardestijging van de restwaarde niet zal realiseren. Voor de uitgebreide motivering wordt verwezen naar de integrale uitspraak die via onderstaande doorklik is te raadplegen. Het hof oordeelt uiteindelijk dat de door X bv ten laste van de winst gebrachte afschrijving op de onroerende zaken, die neerkomt op 3 à 4% van de investeringen, niet te hoog is. Het hof acht hierbij tevens aannemelijk dat X niet ook op de waarde van de grond afschrijft.

De staatssecretaris gaat niet in cassatie en geeft een toelichting, zie onderstaande doorklik

Toelichting staatssecretaris van 17 juli 2008, nr. DGB 2008-3823, n.a.v. uitspraak Hof Arnhem van 5 juni 2008, 2004/00583, 1998 en 1999, Wet IB 2001 3.30