Wet op belastingen van het rechtsverkeer. Landbouwstructuurvrijstelling bleek toch van toepassing

De staatssecretaris licht toe waarom hij afziet van cassatieberoep tegen de uitspraak waarin het hof de landbouwstructuurvrijstelling van toepassing achtte.

A kocht in 2001 landbouwgrond van de twee landbouwers. De verkopers exploiteerden gezamenlijk een landbouwbedrijf (deels op eigen grond en deels op van de kopers gepachte grond) en wilden ieder voor zichzelf beginnen. Door de verkooptransactie kon de aankoop van een ander agrarisch bedrijf voor één van de verkopers worden gefinancierd. Er wordt overeengekomen dat de verkochte grond ‘ terug‘ gepacht wordt door de verkoper die het oorspronkelijke bedrijf voortzet (sale and lease back). A oefent zelf geen landbouwbedrijf uit. In geschil is of op de verkrijging van de landerijen de landbouwstructuurvrijstelling van toepassing is.

Nadat de Hoge Raad de zaak had verwezen oordeelde het verwijzingshof aannemelijk dat sprake was van een verkrijging met de bedoeling verbetering van de landbouwstructuur. De kopers hadden namelijk het oogmerk hun reeds in bezit zijnde grond en het nieuw verkregene, als geheel als landbouwgrond in stand te houden. Tevens ondersteunden zij de schaalvergroting van de bedrijven van de verkopers. Verder oordeelt het hof dat geen rechtsregel noch de ratio van de vrijstelling er aan in de weg staat dat die van toepassing is bij een verkrijging in de situatie waarin een langstlevende het vruchtgebruik verkrijgt van de nalatenschap van erflater en de kinderen de blote eigendom ervan, alsmede wanneer het verkregene is verworven in het kader van herbelegging van vruchtgebruikvermogen.

De staatssecretaris gaat niet in cassatie en geeft een toelichting, zie onderstaande doorklik

Toelichting staatssecretaris van 12 maart 2008, nr. DGB 2008-923, n.a.v. uitspraak Hof Den Haag van 29 januari 2008, 2007/00436, Wbr 15 en Uitv besl WBR 6a