Bijlage - Kamerbrief aangaande Uw verzoek inzake Wetgevingsoverleg 6 december 2010

Antwoorden op Kamervragen ter voorbereiding WGO

Vragen gesteld door Vaste Kamercommissie

Kamerstuknummer: 32500-V-00

Vraag 1:

Kunt u aangeven hoe opmerkingen als "Uit internationale publicaties blijkt dat Nederland tot de beste donorlanden behoort " (p. 1) en "Nederland heeft op het punt van effectiviteit van onze hulpinspanning een goede reputatie" (p. 7) stroken met de conclusie dat we "een effectievere bijdrage moeten leveren" en "zichtbare resultaten nodig zijn"?

Antwoord:

Sinds de V erklaring van Parijs, gericht op het verhogen van de effectiviteit van de hulp, vindt er iedere twee jaar een survey plaats over de implementatie van deze agenda. De resultaten van deze survey wijzen uit dat Nederland ten opzichte van andere donoren op het punt van harmonisatie en aansluiting goed scoort en tot de kopgroep behoort.

Daarnaast scoort Nederland al jaren hoog op de Commitment to Development Index van het Center for Global Development in Washington. Deze index kijkt o.a. naar het handels-, migratie- en milieubeleid van donoren en laat zien dat de Nederlandse hulpinspanningen niet worden ondermijnd door het beleid op deze terreinen.

Dat neemt echter niet weg dat steeds onderzocht wordt op welke wijze hulp effectiever kan bijdragen aan armoedebestrijding en economische ontwikkeling. Op die terreinen dienen er zichtbare resultaten te zijn teneinde aan te tonen dat de hulpinspanning effectief is.

Vraag 2:

Kunt u toelichten hoe een opmerking als "effectiviteit is doorslaggevend" (p. 3) strookt met "het strategische belang voor Nederland" (p. 4)? Is effectiviteit nu doorslaggevend of het strategische belang voor Nederland? Wat als iets wel effectief is maar niet in het belang van Nederland, wordt daar dan niet meer in geïnvesteerd? En vice versa, als iets wel in het belang is van Nederland maar niet effectief? Hoe wordt deze afweging gemaakt, op basis van een kosten-batenanalyse?

Antwoord:

Effectiviteit van de hulp is van belang, niet alleen om doelstellingen te realiseren, maar ook om draagvlak te creëren. Dat betekent dat Nederland zal inzetten op activiteiten waar de kans van slagen groot is. Daarnaast wil Nederland een bijdrage leveren aan de oplossing van vraagstukken die ook in het bredere, strategische belang van ons land zijn. Te denken valt hierbij aan onderwerpen als klimaat, migratievraagstukken, energieschaarste, veiligheid, handhaving van de rechtsorde en duurzame groei. Bij de keuze van thema’s en landen zullen zowel de effectiviteitvraag als de vraag naar het strategisch belang van Nederland aan de orde komen en zoveel mogelijk met elkaar verbonden worden.

Vraag 3:

Op basis van welke rapporten c.q. evaluaties wordt gekozen voor een versterking van de rol van de private sector? Welke overwegingen zijn daarbij doorslaggevend?

Antwoord:

De in het WRR rapport over ontwikkelingssamenwerking beschreven disbalans tussen de investeringen, overigens door de gehele donorgemeenschap, in de sociale en in de productieve sectoren is aanleiding om in het nieuwe beleid meer aandacht te geven aan economische ontwikkeling. Het WRR-rapport verwijst ook naar een aantal kernpunten die ingaan op het belang en de rol van de private sector bij ontwikkeling. De eerste review van het initiatief duurzame handel bevestigt de ervaring dat het betrekken van de private sector bijvoorbeeld bij verbeteringen in productie ketens effectief is.

Het versterken van de rol van de private sector moet overigens niet verward worden met het financieren van de private sector. Een van de overwegingen om de private sector te betrekken is dat zij haar eigen resources inbrengt. Dat betreft zowel financiële middelen als specifieke kennis, van bijvoorbeeld wat verkoopbaar is en wat niet. Daarnaast is ook alleen het bedrijfsleven in staat de specifieke vaardigheden over te dragen aan bedrijven in ontwikkelingslanden die nodig zijn om als volwaardig bedrijf te functioneren.

Vraag 4:

Kunt u een overzicht geven van (Nederlandse) evaluaties over de private sector? Wat zijn de belangrijkste conclusies hieruit?

Antwoord:

In de afgelopen 5 jaar zijn alle grote programma’s gericht op de private sector, ORET, FMO, PSOM/PSI en handelsgerelateerde technische assistentie geëvalueerd. Voornaamste conclusies zijn dat een meerderheid van de ondersteunde programma’s aan hun doelstelling voldoet. Zoals ook de AIV al heeft aangegeven is steun aan generieke programma’s, die voor een brede groep ondernemers verbeteringen met zich mee brengen te prefereren boven steun aan individuele bedrijven. Inzetten gericht op verbetering van het investeringsklimaat (eigendomsrechten, publieke dienstverlening, transparantie en regelgeving) kunnen leiden tot effectieve hervormingen van instituties. Nederlandse private sector programma's scoren redelijk positief op werkgelegenheid en kennisoverdracht, maar hebben beperkte structurele armoede- en macro-economische effecten. Programma's gericht op keten ontwikkeling, MKB financiering en advisering en handelsgerelateerde technische assistentie leveren zichtbare resultaten

Vraag 5:

Kunt u reeds inzicht geven in welke partnerlanden zullen verdwijnen? Ligt het voor de hand dat dit juist de partnerlanden in categorie 3 (brede relatie) zullen zijn aangezien in deze landen al sprake is van een behoorlijke mate van zelfredzaamheid?

Vraag 34:

Kunt u aangeven welke partnerlanden er zullen verdwijnen? Indien u dit nog niet kunt/wilt aangeven, kunt u dan toelichten in welke richting wordt gedacht bij het schrappen van partnerlanden? Bent u bijvoorbeeld van zins om landen in categorie 3 (brede relatie) te schrappen aangezien zij zichzelf economisch kunnen bedruipen? Of bent u van zins die landen te schrappen waar de "Nederlandse thema's" niet "aanwezig zijn"? Met andere woorden; zijn de thema's voedselzekerheid en water leidend voor uw keuze van partnerlanden?

Antwoord:

Zoals in de Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking is beschreven, zal het terugbrengen van het aantal partnerlanden in twee fasen geschieden. Op korte termijn zal een eerste selectie worden gemaakt van landen waarmee de hulprelatie wordt afgebouwd. De omvang van het Nederlandse programma evenals de economische situatie van het land zijn daarbij belangrijke criteria.

Begin 2011 zal de uiteindelijke groep van partnerlanden geselecteerd worden. Bij de definitieve selectie van partnerlanden zal een breed scala aan belangen worden meegewogen. Het gaat hierbij naast specifieke elementen van nationaal belang (brede maatschappelijke en commerciële belangen) om onder meer belangen van de partnerlanden zelf, andere departementen, het bedrijfsleven en kennisinstellingen. Ook zal er gekeken worden naar de mate waarin op de prioritaire thema’s ingezet kan worden en er MDG’s bereikt kunnen worden.

Ik wil nu nog niet vooruitlopen om welke partnerlanden het gaat, omdat ik zorgvuldigheid wil betrachten ten opzichte van de landen waar het om gaat. Het ligt daarbij voor de hand om naar alle partnerlanden te kijken en niet alleen naar die in profiel 3.

Vraag 6:

Deelt u de opvatting dat aanbodgestuurde hulp niet de meest effectieve vorm van hulp is? Zo neen, kunt u dit toelichten?

Vraag 56:

Kunt u aangeven of met de keuze voor bepaalde beleidsthema's de garantie afgegeven kan worden dat de specifieke vraag en behoefte van deze landen op elkaar zullen aansluiten? Kunt u aangeven of deze keuze aansluit op het vraaggestuurd handelen?

Antwoord:

Ja, evaluaties hebben aangetoond dat aanbodgestuurde hulp inderdaad niet de meest effectieve vorm van hulp is. In de praktijk zijn programma’s het meest effectief daar waar vraag en aanbod samenkomen. De gekozen thema’s sluiten aan bij reële problemen in partnerlanden. Bij de daadwerkelijke uitwerking van die thema’s in partnerlanden staat de vraag voorop.

Vraag 202:

Welke bilaterale investeringen binnen de gezondheidssector worden gecontinueerd en welke worden afgebouwd? Kan Nederland de genomen verantwoordelijkheid en de daarbij behorende investering op gezondheid aan andere donoren overdragen? Wie zijn die donoren?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 70.

Vraag 203:

Het Health Insurance Fund (HIF) wordt ontzien bij de bezuinigingen omdat dit fonds op een innovatieve manier in samenwerking met het bedrijfsleven zou bijdragen aan financiering van nationale gezondheidssystemen. Welke feiten zijn het bewijs dat deze samenwerking tot stand kan komen?

Antwoord:

Er is inmiddels in Nigeria ervaring met het integreren van de aanpak van en ervaringen met het Health Insurance Fund in beleidsplannen van de overheid. In Kwara State heeft de regering van de staat deze aanpak in haar wet- en regelgeving vastgelegd, vanwege de goede resultaten. De klinieken zijn opgeknapt er is personeel en het aantal patiënten is bv. in Kwara State in 3 jaar tijd bijna verdubbeld, van een totaal van 24.000 patientbezoeken (het 1 e jaar van het Health Insurance Fund), naar 44.000 in 2009. In de beleidsplannen van Kwara State is het Kwara State Community Health Programme nu als nieuwe aanpak geïntroduceerd. Voorts draagt de regering nu ook 20% van de kosten bij aan het programma. Als gevolg van het programma in Kwara State is er nu ook vanuit andere staten in Nigeria belangstelling om een dergelijke aanpak te gaan volgen.

In Tanzania en Kenia is de ervaring nog pril. De overheden in beide landen staan echter positief tegenover deze nieuwe aanpak. Om het proces van inbedding in nationale gezondheidssystemen te stimuleren is er binnen het Netherlands IFC Partnership Programme een component opgenomen waarbij IFC en Wereldbank gezamenlijk overheden ondersteunen om de private sector binnen het beleid voor de gezondheidszorg te positioneren. Zo streeft men naar het zo optimaal gebruik maken van de mogelijkheden in de private sector en de totale capaciteit in de zorg te verbeteren en te vergroten. Voor verdere concrete resultaten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 229.

Vraag 204:

Op grond van welke overwegingen concludeert u dat onderwijs onvoldoende relevantie heeft voor armoedebestrijding, groei en daarmee de zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden, terwijl de meeste onderzoeken uitwijzen (zie ook recente UNDP rapport) dat er een sterk positief verband is tussen onderwijs en economische groei?

Antwoord:

Het recente UNDP-rapport legt, evenals diverse macrostudies van de afgelopen tien jaar, inderdaad een verband tussen de verbetering van onderwijs en economische groei. Onderwijs is ontegenzeggelijk een belangrijk, maar tegelijkertijd niet het enige element in de groeistrategieën van ontwikkelingslanden. Het kabinet wil economische groei en zelfredzaamheid stimuleren door gerichte inzet op een beperkt aantal beleidsthema’s, waarop Nederland aantoonbaar meerwaarde heeft. Dat is bij het thema basisonderwijs minder het geval. Zie ook het antwoord op vraag 192.

Vraag 205:

Aan welke voorwaarden zou de Nederlandse steun aan onderwijs nog meer moeten voldoen, om te vallen binnen de criteria die gelden voor prioritaire thema’s, zoals omschreven in de Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord:

Het eerste criterium dat ik bij de thematische keuzen heb aangehouden is de relevantie voor zelfredzaamheid en armoedebestrijding, via investeringen in duurzame groei.

Het tweede criterium is Nederlandse meerwaarde.

Onderwijs is ontegenzeggelijk een belangrijk, maar tegelijkertijd niet het enige element in de groeistrategieën van ontwikkelingslanden. Het is een positieve ontwikkeling dat inmiddels in de meeste partnerlanden het aandeel van onderwijs in de overheidsbegroting is gestegen. Dit is een meer duurzame vorm van onderwijsfinanciering dan afhankelijk te zijn van bijdragen van externe donoren. Het bevorderen van economische groei is op de langere termijn de beste garantie voor duurzaamheid, omdat dit partnerlanden in staat zal stellen zelf de onderwijsbegroting te financieren.

Daarnaast zet ik in op een beperkt aantal beleidsthema’s, waarop Nederland aantoonbaar meerwaarde heeft. Nederlandse meerwaarde in de zin van beschikbare expertise en betrokkenheid van de Nederlandse samenleving is bij het thema basisonderwijs minder aan de orde. Zie ook mijn antwoord op vraag 192.

Bovendien geef ik prioriteit aan die Millenniumdoelen waarop de vooruitgang minder is geweest, met name MDG 5 (moedersterfte).

Vraag 206 :

Voor welke bedragen wordt er in 2011 gekort op onderwijs, wat betreft de vrijwillige bijdrage aan UNICEF en andere programma’s op het thema basisonderwijs? Welke bedragen zijn in 2011, en de jaren daarna begroot voor het UNICEF-programma Education in Emergencies?

Antwoord:

De vrijwillige bijdrage aan UNICEF wordt in 2011 met EUR 5 miljoen gekort (van EUR 39 miljoen naar EUR 34 miljoen). De diverse programma’s op het thema basisonderwijs worden met EUR 19 miljoen gekort (van EUR 69 miljoen naar EUR 50 miljoen). Het UNICEF-programma Education in Emergencies and Post Crisis Transition wordt daarin ontzien. Voor dit programma is in de periode 2011-2014 een bedrag van EUR 30 miljoen per jaar begroot.

Vraag 207:

Met welke andere donorlanden of instellingen heeft afstemming plaatsgevonden over het voornemen de bijdrage aan het Fast Track Initiative te verlagen?

Antwoord:

Nederland dringt al sinds een aantal jaren aan op verhoging van de bijdragen van andere donoren aan het Education for All – Fast Track Initiative (EFA/FTI), in contacten met andere donoren en in de Bestuursraad van de FTI. Daarbij is enig succes geboekt. De afgelopen jaren laten een positieve ontwikkeling zien met de groei in de bijdrage van met name het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Denemarken en Australië. De inzet van Nederland om tot een evenwichtiger verdeling van de FTI lasten te komen is andere donoren dan ook bekend. Het huidige voornemen van Nederland om de eigen bijdrage te verlagen is nog niet gecommuniceerd met andere donoren.

Onder invloed van de economische crisis, alsmede een gewijzigde prioriteitenstelling bij donoren, blijven op dit moment nieuwe toezeggingen uit. De bestuursraad van FTI, waarin Nederland is vertegenwoordigd, heeft daarom besloten tot een intensieve fondsenwervingscampagne. Deze richt zich vooral op G8 landen (die -met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Canada- kleine spelers zijn in FTI) op de nieuwe donoren, zoals Korea of de Golfstaten en op de grote particuliere fondsen.

Vraag 208:

Hoe groot zal de korting zijn op het Global Fund en op UNAIDS?

Antwoord:

De voorgenomen korting op het Global Fund zal in 2011 EUR 40 mln zijn.

De voorgenomen korting op UNAIDS voor 2011 bedraagt EUR 10 mln.

Vraag 209 en 214:

Waarom hebt u gekozen voor korting op HIV/Aids? Bent u niet tevreden over de behaalde resultaten?

In het WRR rapport wordt aangegeven dat Nederland juist goed is in Aidsbestrijding. Wat is uw overweging om dan toch te korten op het budget?

Antwoord:

Nederland is jarenlang een grote donor geweest voor HIV/Aids bestrijding. Nederland kan dan ook trots zijn op de behaalde resultaten. Maar Nederland moet ook keuzes maken en kan niet alles blijven doen. Zoals de basisbrief stelt komt er binnen het cluster HIV/Aids, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en basisgezondheid meer aandacht voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, ook financieel.

Deze verschuiving is nodig omdat de achterstand op MDG5, gezondheid van vrouwen, nog steeds groot is. Bovendien blijft Nederland bijdragen aan de Aidsbestrijding. Nederland blijft donor van het Global Fund en van UNAIDS. We zullen niet meer de grootste donor zijn van UNAIDS, maar zullen meer op gelijke hoogte van bijdragen komen met Noorwegen en Zweden. Ook blijft Nederland bijdragen aan organisaties als UNICEF, UNFPA en UNDP die ook een rol spelen bij de aidsbestrijding. Bovendien spannen een aantal MFS organisaties zich ook in voor aidsbestrijding.

Vraag 210:

Welke landen zullen worden uitgefaseerd en welke AIDS programma’s zullen dan geen doorgang meer vinden?

Vraag 211 :

Welke projecten en programma’s zullen er worden gestopt? Welke criteria hanteert u bij het schrappen van programma’s?

Vraag 212 :

Hebt u overleg gepleegd met de andere donoren om ervoor te zorgen dat er geen doden vallen door het korten op het budget van HIV/AIDS?

Antwoord:

Op dit moment kan ik u nog niet zeggen wat de lijst van partnerlanden zal zijn. Per land zal worden geanalyseerd of Nederland meerwaarde te bieden heeft op het terrein van HIV/Aids. De afweging zal zorgvuldig worden gemaakt en uiteraard zal het al dan niet aanwezig zijn van andere donoren in de sector meewegen bij die afweging.

Vraag 211:

Welke projecten en programma’s zullen er worden gestopt? Welke criteria hanteert u bij het schrappen van programma’s?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 210.

Vraag 212:

Hebt u overleg gepleegd met de andere donoren om ervoor te zorgen dat er geen doden vallen door het korten op het budget van HIV/AIDS?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 210.

Vraag 213:

Welke fasering zult u hanteren bij de korting op het HIV/Aids budget?

Antwoord:

In 2011 zal er EUR 82 mln worden gekort op het HIV/Aids budget. De meerjarige doorwerking van de afspraken over het ODA-budget zullen bij de voorjaarsnota aan de orde komen.

Vraag 214:

In het WRR rapport wordt aangegeven dat Nederland juist goed is in Aidsbestrijding. Wat is uw overweging om dan toch te korten op het budget?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 209

Vraag 215:

Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft bij het afwijzen van het aids consortium

HIV /AIDS (penvoerder Aidsfonds) aangegeven dat Nederland nog genoeg doet op het gebied van HIV/AIDS. Overweegt u om het HIV/AIDS consortium wederom te financieren?

Antwoord:

Nee, dat overweeg ik niet. Zie verder ook het antwoord op vraag 209 en 214.

Vraag 216:

Welke intensivering vindt er plaats op SRGR? Hoe rijmt dit met eerdere uitspraken dat er juist op deze budgetlijn en gezondheid zou worden gekort? Wat is de verklaring voor deze omslag?

Antwoord:

Voor 2011 is EUR 11 mln extra beschikbaar voor SRGR. Deze intensivering volgt uit de keuze voor meer aandacht voor MDG5 en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Dit betreft een verschuiving binnen het het cluster HIV/Aids, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en basisgezondheid. Deze verschuiving is nodig omdat de achterstand op MDG5, gezondheid van vrouwen, nog steeds groot is.

Vraag 217:

Kunt u uitleggen hoe u in met name Sub-Sahara Afrika SRGR los kan zien van HIV/AIDS?

Antwoord:

In Sub-Sahara Afrika kunnen SRGR en HIV/AIDS niet los van elkaar worden gezien, en het regeringsbeleid en de implementatie daarvan reflecteren dit. Het geldend beleid, Keuzes en Kansen: HIV/Aids en SRGR in het Nederlands buitenlands beleid (2009), is gebaseerd op een geïntegreerde aanpak van de problematiek rond HIV/Aids en SRGR. De uitvoering van dit beleid weerspiegelt deze integratie, zowel in organisaties en programma’s die door het departement worden gefinancierd als in de door ambassades gesteunde interventies. Een voorbeeld is de steun aan Population Services International (PSI). PSI beoogt onder meer integratie van dienstverlening op de terreinen family planning en HIV/Aids in bijvoorbeeld Benin, Mali en Zimbabwe. Een ander voorbeeld is de deelname door het ministerie aan het partnerschap van het millenniumakkoord Universal Access to the Female Condom joint programme (UAFC). UAFC bevordert gebruik en ontwikkeling van het vrouwencondoom, onder meer via haar landenprogramma’s in Kameroen en Nigeria. Het vrouwencondoom is het enige preventiemiddel tegen zowel ongewenste zwangerschap als seksueel overdraagbare aandoeningen (inclusief HIV) waarmee vrouwen zichzelf kunnen beschermen. Ook het onder MFS-II gehonoreerde voorstel van de SRGR Alliantie (Unite for Body Rights Programme, gericht op onder meer Tanzania, Uganda, Kenia, Ethiopië, Malawi en Ghana) richt zich onder meer op versterking van SRGR dienstverlening en van seksuele voorlichting op scholen, waarmee voorkoming van moedersterfte, van ongewenste zwangerschap maar ook van seksueel overdraagbare aandoeningen inclusief HIV wordt beoogd.

Vraag 218:

Op pagina 7 is er een rubriek Milieu, Natuur en Klimaat. Op pagina 16 is Natuur vervangen door Water. Welke van de twee kopjes dekt de lading?

Antwoord:

Het kopje Milieu, Water en Klimaat verdient de voorkeur mede gezien de intensivering van EUR 30 mln op dit thema waardoor extra fondsen kunnen worden ingezet op het voor het voor Nederland belangrijke kennisgebied van water en klimaat.

Vraag: 219

Wat is uw inhoudelijke overweging geweest om de algemeen geldende norm van 0,1% BNP, welke ter beschikking gesteld zou worden voor de klimaat & milieuprogramma’s, te schrappen?

Antwoord:

De overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het schrappen van de 0,1 % BNP, zijn vooral ingegeven door de noodzakelijke bezuinigingen. Door in deze kabinetsperiode te komen op de 0,7% ODA, voldoet Nederland aan de internationaal geaccepteerde norm en blijft een betrouwbare partner. De uitgaven voor klimaat en milieu worden onder deze 0,7% gebracht en worden derhalve geïntegreerd in het OS-programma. De korting van de 0,1 % betekent dus niet dat er geen klimaat en milieuactiviteiten zullen worden uitgevoerd. Zoals ook in de nota gesteld: het is van belang de milieu en klimaataspecten integraal mee te wegen bij de verschillende sectoren.

Vraag 220:

Op welke VN-programma's zal er worden gekort en welk bedrag is hiermee gemoeid? Per wanneer zal er op VN programma's worden gekort?

Vraag 221:

Op welke programma’s of fondsen zal de verlaging van EUR 30 mln zijn weerslag hebben? Welke landen zullen de bezuinigingen voelen en op basis van welke criteria maakt u een selectie?

Vraag 222 :

Hoe verhoudt de korting van EUR 30 mln zich tot de ambitie van de Nederlandse regering om actief te zijn op het thema water?

Antwoord:

Per saldo is er sprake van een korting van EUR 30 mln op het beleidsartikel 6, Beter beschermd en verbeterd milieu. Dit betreft enerzijds een verlaging van EUR 60 mln en anderzijds ruimte voor intensivering van EUR 30 mln.

De bezuiniging wordt voor een deel bereikt door beperking van het aantal partnerlanden. De keuze van partnerlanden wordt in de komende periode gemaakt.

Daarnaast worden bijdragen aan bestaande en voorgenomen programma’s gefaseerd of verlaagd. Zo worden de bijdragen aan VN-organisaties actief op het gebied van milieu, te weten UNEP (algemene vrijwillige bijdrage) en FAO, met ingang van 2011 gekort. Ook wordt de Nederlandse bijdrage aan de vijfde middelenaanvulling van het Global Environment Facility (GEF-V) verlaagd ten opzichte van de bijdrage aan GEF-IV.

De programma’s op het terrein van water en klimaat worden bij de bezuinigingen ontzien. De ruimte van EUR 30 mln wordt ingezet voor intensiveringen op het gebied van water, waarbij zoveel mogelijk de link gelegd zal worden met Nederlandse kennis en kunde.

Vraag 221:

Op welke programma’s of fondsen zal de verlaging van EUR 30 mln zijn weerslag hebben? Welke landen zullen de bezuinigingen voelen en op basis van welke criteria maakt u een selectie?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 220.

Vraag 222 :

Hoe verhoudt de korting van EUR 30 mln zich tot de ambitie van de Nederlandse regering om actief te zijn op het thema water?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 220.

Vraag 223:

Hoe zien de kortingen per instelling op het gebied van HIV/AIDS er uit?

Antwoord :

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.

Vraag 224:

Kunt u aangeven hoe het bedrag van EUR 71 miljoen (de mutatie op HIV/AIDS + SRGR/gezondheid) precies is opgebouwd? Wat is HIV/AIDS en wat is SRGR in dit bedrag?

Antwoord :

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.

Vraag 22 5:

Kunt u aangeven hoe het bedrag van EUR 381 mln dat u gaat besteden aan HIV/AIDS + SRGR/gezondheid is samengesteld? Is dit bedrag opgebouwd uit toerekeningen (bijv 60% UNFPA = aids; 40% UNICEF = aids; ...% IDA/Wereldbank = aids, etc?)

  • Hoeveel van dit bedrag zal worden besteed aan versterking van gezondheidszorg breed (zoals het Health Insurance Fund)?

  • Hoeveel zal worden besteed aan SRGR?

  • Hoeveel zal worden besteed aan tuberculose en malaria?

  • Via welke kanalen en organisaties worden deze bedragen uitgegeven?

  • Kunt u aangegeven hoe hoog de korting zal zijn op het GFATM in 2011?

  • Kunt u aangeven hoe hoog de korting zal zijn op UNAIDS?

  • Welke andere VN-instellingen bent u van plan te korten als het gaat om hiv/aids en om welke bedragen gaat het dan?

Kunt u aangeven welke korting u voorziet voor deze organisaties in 2012 en 2013?

Antwoord :

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.

Vraag 226:

Het realiseren van SRGR, en Millenniumdoel 5 kan niet zonder investeren in kwaliteit van onderwijs en gezondheidszorg, waarop flink bezuinigd gaat wor den. Multi disciplinaire aanpak s nodig om zichtbare effecten/resultaten te behalen. Waarom kiest Nederland voor een versnipperde aanpak en hoe worden effectiviteit en efficiëntie gewaarborgd?

Antwoord:

Ik onderschrijf van harte dat MDG 5 en SRGR een multidisciplinaire aanpak vereisen. Bezuinigingen op zowel onderwijs als gezondheidszorg krijgen verder vorm door het verminderen van het aantal bilaterale partnerlanden. Daarnaast wordt met het oog op intensivering met extra aandacht gekeken naar de complementariteit tussen de verschillende kanalen. Op deze wijze wil Nederland een versnipperde aanpak juist voorkomen en beschikbare middelen voor SRGR en MDG 5 effectief en efficiënt inzetten.

Vraag 227:

Gaat de huidige HIV/Aids Ambassadeur haar mandaat uitbreiden met SRGR? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 127.

Vraag 228:

Waarom wordt er op GAVI niet bezuinigd? Is dit in het belang van het Nederlandse bedrijfsleven?

Antwoord:

GAVI, de Global Alliance for Vaccines and Immunisation , is een effectief en innovatief publiekprivaat partnerschap. GAVI is een betrouwbare partner met concrete resultaten.

Sinds de oprichting in 2000 meer dan 257 miljoen extra kinderen gevaccineerd. Hierdoor zijn 5,4 miljoen gevallen van kindersterfte voorkomen.

Tijdens de G20 top in juni jongstleden in Canada heeft toenmalig Minister President Balkenende namens Nederland een nieuwe bijdrage aan GAVI toegezegd.

Het Nederlandse bedrijf Crucell is een van de leveranciers van vaccins.

Vraag 229

Op welke feiten baseert u het vertrouwen in de effectiviteit van het HIF?

Antwoord:

Er zijn inmiddels in totaal zo’n 60.000 verzekerden. Vanwege het innovatieve karakter van het HIF werd er vanaf het begin een substantiële onderzoekscomponent opgenomen, om te kunnen volgen welke effecten het programma heeft zowel op de biomedische als ook op de socio-economische situatie van de mensen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het Center for Poverty related and Communicable Diseases en het Amsterdam Institute for International Development. Bevindingen daaruit zijn zeer bemoedigend. Uit gegevens in Kwara State blijkt bv dat er bij een kliniek waar tot 2007 20 bezoeken per maand waren, nu 1300 patiëntbezoeken plaatsvinden. Gemiddeld gesproken zijn de mensen tevreden, zij hebben als polishouder in één keer recht op zorg. Het vergroot de zelfredzaamheid en gevoel van eigenwaarde van de mensen. Een ander zeer belangrijk aspect is ook dat er voor het eerst betrouwbare gegevens beschikbaar komen over de “zorgconsumptie” van de mensen. Dat is relevant voor de private actoren en voor ministeries van gezondheid om een inzicht te krijgen in de ziektepatronen en kosten van de zorg en zo ook te werken aan preventie.

Vraag 230:

Welke programma's en onderwerpen zullen meer geld ontvangen naar aanleiding van de intensiveringen op het gebied van SRGR en gezondheid?

Antwoord:

Het ligt voor de hand om juist op die onderwerpen, waarop Nederland internationaal erkende meerwaarde heeft te blijven inzetten. Tegelijk zal worden gekeken naar de complementariteit van programma’s en financieringskanalen om een zo groot mogelijke effectiviteit te bereiken.

[ Zie ook antwoord 77 en 226. ]

Vraag 231

Hoe waardeert u het maatschappelijk middenveld ten opzichte van de andere kanalen?

Antwoord

Ik waardeer het maatschappelijk middenveld als een belangrijk kanaal bij het verwezenlijken van de doelstellingen van mijn beleid. Zowel het maatschappelijk middenveld als het bilaterale kanaal en het multilaterale kanaal kennen ieder hun eigen rol en meerwaarde in ontwikkelingssamenwerking. Bij de maatschappelijke organisaties wordt die meerwaarde gevormd door het bereiken van de meest kwetsbare groepen in de samenleving en het werken vanaf de basis. Ook als tegenmacht tegen overheden en/of bedrijfsleven vervult het maatschappelijk middenveld een onmiskenbare rol. Maatschappelijke organisaties kenmerken zich door een sterke maatschappelijke betrokkenheid. Voor maatschappelijke organisaties in het zuiden heeft het maatschappelijk middenveld in het noorden een intermediaire functie: ze bieden veelal toegang tot geld, kennis, capaciteit en uitwisseling van kennis.

Ik vind het belangrijk om dit maatschappelijk middenveld, middels onder meer het MFS-II, een eigen plaats te geven in mijn beleid.

Gezien de budgettaire krapte ben ik evenwel genoodzaakt om bezuinigingen door te voeren, ook op het maatschappelijk middenveld. Na doorvoering van deze maatregelen wordt nog steeds een aanzienlijk deel van het OS-budget besteed aan en middels het maatschappelijk middenveld. Nederland blijft in dat opzicht internationaal een toppositie innemen.

Vraag 232:

Zijn bij de korting op de financiële bijdrage aan de medefinancieringsorganisaties de formele mogelijkheden in dat opzicht maximaal uitgenut? Zo nee, wat had de regering eventueel nog meer kunnen doen?

Antwoord:

Met de publicatie van het subsidiebeleidskader Medefinancieringsstelsel II (MFS II) in de Staatscourant op 31 juli 2009 is in overleg met de Kamer een subsidieplafond vastgesteld van 2.125.000.000. De enige mogelijkheid om het subsidieplafond niet volledig te benutten vormde het maken van een begrotingsvoorbehoud in de subsidiebeschikking. Dit is geschied. Juridisch gezien zijn er geen verdere mogelijkheden om een korting door te voeren.

Tevens kon er een bandbreedte worden toegepast van 75 miljoen per jaar als de kwaliteit van de voorstellen daar aanleiding toe gaf. Vanwege de budgettaire krapte is ervoor gekozen deze bandbreedte niet toe te kennen.

Vraag 233:

Hoe hebt u de hoogte van het bedrag (EUR 107 mln) bepaald?

Vraag 234:

De korting van EUR 107 miljoen treft met name organisaties die al hebben ingeleverd (de grote MFO’s) het hardst, hoe bent u tot deze keuze gekomen?

Antwoord:

Dat bedrag is opgebouwd uit de volgende componenten:

- een evenredige en generieke korting op de MFS-II allocatie voor 2011 in de orde van

grootte van 12,5 %. Opbrengst: EUR 50 miljoen.

- het schrappen van de zogenoemde bandbreedte die op de oorspronkelijke begroting stond voor EUR 37,5 miljoen.

- een korting op de niet-MFS organisaties SNV, PSO en VMP van EUR 20 miljoen.

Vraag 234 :

De korting van EUR 107 miljoen treft met name organisaties die al hebben ingeleverd (de grote MFO’s) het hardst, hoe bent u tot deze keuze gekomen?

Antwoord:

Voor het antwoord verwijs ik u naar vraag 233.

Vraag 235:

Wat is de verklaring voor de verlaging van de subsidies aan de SNV, het VMP en PSO? Welke verdeling maakt u bij de korting op de SNV, het VMP en PSO? En op basis waarvan maakt u deze verdeling?

Vraag 236 :

Bij welke organisaties zal welke korting neerslaan door de bezuinigingen van EUR 20 mln op de subsidies voor SNV, VMP en PSO? Wordt hierbij ook rekening gehouden met de hoge directiesalarissen van SNV?

Vraag 237 :

Welke visie zit er achter de korting op de subsidies aan SNV, het VMP en PSO met 20 miljoen euro en hoe gaat het budget voor deze organisaties er de komende jaren uitzien?

Antwoord:

Het terugbrengen van het ODA-budget van 0,8% naar 0,7% van het BNP noodzaakt tot het maken van scherpe keuzes, waarbij prioriteiten en posterioriteiten worden aangegeven, zoals verwoord in de basisbrief Ontwikkelingssamenwerking. Bij de invulling van de bezuinigingen is gekozen voor een korting van EUR 20 mln op de maatschappelijke organisaties die buiten het MFS-II stelsel vallen, t.w. SNV, het VMP en PSO. Het naar redelijkheid verdelen van de lasten die de bezuinigingen met zich meebrengen, vormde daarbij het uitgangspunt. Deze korting is in lijn met de verlaging van het hulpbudget van 0,8% naar 0,7% van het BNP.

De verdeling van de bezuinigingen over de betrokken maatschappelijke organisaties wordt nader bekeken. De kwestie van de directiesalarissen staat los hiervan.

Ik kan niet aangeven hoe het budget voor deze organisaties er voor de komende jaren uitziet; dat hangt niet alleen af van overheidssubsidies maar ook van eigen inkomsten. In het licht van deze bezuinigingen zullen de subsidies lastens het OS-budget in ieder geval afnemen.

Vraag 236 :

Bij welke organisaties zal welke korting neerslaan door de bezuinigingen van EUR 20 mln op de subsidies voor SNV, VMP en PSO? Wordt hierbij ook rekening gehouden met de hoge directiesalarissen van SNV?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 235.

Vraag 237 :

Welke visie zit er achter de korting op de subsidies aan SNV, het VMP en PSO met 20 miljoen euro en hoe gaat het budget voor deze organisaties er de komende jaren uitzien?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 235.

Vraag 238:

Wat zijn de consequenties voor organisaties die nog geen toezegging of goedkeuring hebben gekregen voor hun voorstel omdat ze nog in de bezwaarprocedures zitten?

Antwoord:

Er zijn momenteel geen lopende bezwaarprocedures. Het staat de organisaties die een subsidiebeschikking hebben ontvangen vrij om binnen de wettelijke termijn bezwaar aan te tekenen. Vanuit het ministerie zal zorgvuldig naar eventueel ingediende bezwaren worden gekeken. Indien een bezwaar wordt gehonoreerd, zullen zonodig additionele financiële middelen gevonden worden. Bij een dergelijke toekenning van subsidiegelden, is hetzelfde verdelingsmechanisme van kracht als is toegepast op de aanvragen van die organisaties die reeds een MFS II-subsidietoekenning ontvingen.

Vraag 239:

Valt de NCDO ook onder de bezuinigingsmaatregel?

Antwoord:

De NCDO valt niet onder deze bezuinigingsmaatregel.

Vraag 240:

Gaat u ook het budget voor het KIT verlagen? Zo ja waarom, zo nee waarom niet?

Antwoord:

De bezuinigingen van EUR 160 miljoen in 2011 op onderwijs en kennis (25% van de begrote uitgaven) zijn dermate omvangrijk dat alle hieronder vallende programma’s zullen worden aangeslagen. Zie ook mijn antwoord op vraag 194. De precieze bedragen moeten per organisatie nog worden vastgesteld. Zeker is dat ook op het budget voor het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) gekort zal worden.

Vraag 241 :

Ten opzichte van welk bedrag wordt het budget voor MFS-2 in 2011 verlaagd met EUR 87 miljoen? Hoe verhoudt zich dit tot de op p. 10 genoemde EUR 50 miljoen?

Antwoord:

Het bedrag van EUR 87 mln is opgebouwd uit EUR 50 mln korting op het MFS II subsidieplafond (oftewel de 12,5%) en EUR 37 mln van de bandbreedte die niet is toegekend.

Het op pagina 10 genoemde bedrag van EUR 50 mln betreft dus de korting van 12,5 % op het subsidieplafond.

De bandbreedte van EUR 75 mln was in de MvT 2010 meerjarig opgenomen voor een bedrag van EUR 37,5 mln, namelijk het midden van de bandbreedte. De bandbreedte staat evenwel los van de korting van 12,5 % op het subsidieplafond.

Vraag 242:

Hoeveel geld werd er besteed aan het maatschappelijke middenveld via directe financiering vanuit Nederlandse ambassades in ODA- en non-ODA-landen in de periode 2007-2010?

Hoeveel geld zal er in de periode 2011-2015 worden besteed via directe financiering in deze landen? Bent u van plan de door het vorige kabinet voorgenomen groei in directe financiering door te voeren? Liggen de voorgenomen bestedingen via directe financiering juridisch gezien vast?

Antwoord:

In 2008 werd ca. € 145 miljoen besteed via directe financiering vanuit Nederlandse ambassades in partnerlanden aan het maatschappelijke middenveld. In 2009 bedroegen de uitgaven ca. € 162 mil joen. De cijfers voor 2010 zijn nog niet beschikbaar. De voorgenomen bestedingen voor de komende jaren liggen juridisch vast voorzover het afspraken zijn met een meerjarig karakter (dus met een looptijd tot na 1 januari 2011). Uiteraard kunnen juridische verplichtingen veelal tussentijds worden opgezegd, doch alleen als daardoor ontstane schade en/of nadeel wordt vergoed. Het streven om directe financiering jaarlijks in omvang te laten toenemen is afhankelijk van de mogelijkheden en afwegingen op landenniveau, zulks ter beoordeling van de ambassades in de partnerlanden .

Vraag 243:

Wat is de verklaring voor de verlaging van het bedrag voor algemene begrotingssteun? Om welke landen gaat het hier? Is de situatie in die landen dusdanig verbeterd dat een korting mogelijk is? Zo ja, welke verbeteringen zijn er dan bereikt? Zijn deze landen op de hoogte van het feit dat Nederland voor het jaar 2011 op de valreep enorme bedragen schrapt?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 116.

Vraag 244:

Hoe verhoudt de korting op algemene begrotingssteun zich met de wens van Nederland om een betrouwbare partner te zijn?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 116.

Vraag 245:

Welke landen ontvangen na deze beleidswijziging nog algemene begrotingssteun? Om hoeveel begrotingssteun gaat het dan per land?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 116.

Vraag 246:

Welke landen ontvangen na deze beleidswijziging nog sectorale begrotingssteun? Om hoeveel steun gaat het dan per sector per land?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 116.

Vraag 247:

Geeft het overzicht op pagina 17 een compleet beeld van de post overig? Zo niet, kunt u een compleet overzicht geven van de post overig inclusief de mutaties?

Antwoord:

Ja. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat in het genoemde overzicht niet de thema’s en bijdragen opgenomen zijn waarop geen kortingen doorgevoerd kunnen worden.

Vraag 248:

Op welke manier zal worden gekort op de bilaterale mensenrechtenactiviteiten? Zal deze bezuiniging (gedeeltelijk) neerslaan bij het mensenrechtenfonds? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?

Antwoord:

De voorgenomen bezuiniging van 5 miljoen EUR op artikel 1.2 (mensenrechten) wordt uitgevoerd door de fondsen te verminderen die de ambassades krijgen voor het uitvoeren van bilaterale mensenrechtenprojecten in de huidige partnerlanden. Vooralsnog is niet voorzien dat daarnaast ook het Mensenrechtenfonds gekort zal worden. Wel zal het Mensenrechtenfonds worden opengesteld voor activiteiten in partnerlanden. Dit betekent dat er binnen het Mensenrechtenfonds een sterkere concurrentie ontstaat voor de beschikbare fondsen.

Vraag 249:

Op welke landen heeft de korting bij de bilaterale mensenrechtenactiviteiten betrekking? Hoeveel budget ten behoeve van bilaterale mensenrechtenactiviteiten blijft er dan nog over?

Antwoord:

Op dit moment kan ik u nog niet zeggen welke landen zullen worden gekort op bilaterale mensenrechtenactiviteiten. De afweging zal zorgvuldig worden gemaakt.

Vraag 250:

Kunt u aangeven of de mensenrechtensituatie in de wereld dusdanig verbeterd is dat een korting op bilaterale mensenrechtenactiviteiten van EUR 5 mln mogelijk is? Kunt u aangeven in welke landen significante verbetering heeft plaatsgevonden?

Antwoord:

De bezuinigingen van 5 miljoen EUR hebben geen relatie met een verbetering van de mensenrechtensituatie maar zijn het resultaat van Rijks- en ministerie-brede bezuinigingen.

Vraag 251:

H oe verhouden bij de bilaterale mensenrechtenactiviteiten onder het nieuwe kabinet de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting zich tot elkaar? Waaraan wordt financiële prioriteit gegeven en kan dat nader worden geadstrueerd?

Antwoord:

De wereldwijde bevordering van zowel de vrijheid van meningsuiting als de vrijheid van godsdienst was onder het vorige kabinet een belangrijke prioriteit. Het nieuwe kabinet zet die lijn voort, ook in financieel opzicht. Ten aanzien van beide vrijheden wordt een groot aantal (meerjarige) projecten gefinancierd, zowel via de ambassades als centraal vanuit Den Haag.

Ter bevordering van de vrijheid van meningsuiting financiert Nederland projecten in o.a. Birma, Rusland , Iran, Irak, Zimbabwe en verschillende Arabische landen, veelal gericht op versterking van de mediadiversiteit. In landen als India, Pakistan, Egypte en China ondersteunt Nederland projecten ter bescherming van religieuze minderheden. Zo financiert Nederland naar aanleiding van de gewelddadigheden tegen christenen in de Indiase deelstaat Orissa sinds 2009 een project gericht op toegang tot justitie voor slachtoffers van religieus geweld. Voor een volledig overzicht van deze projecten verwijs ik naar bijlage 3 van de Mensenrechtenrapportage 2009 (Kamerstuk 31263 nr. 42).

Overigens gaat op verzoek van de Kamer op korte termijn een notitie toe waarin nader wordt ingegaan op het Nederlandse beleid ter bevordering van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst.

Vraag 252 :

Aan welke multilaterale instellingen wordt de bijdrage verlaagd en op basis van welke criteria?

Antwoord:

In het licht van de algemene verlaging van het ODA-budget wordt de bijdrage aan ongeveer de helft van door Nederland gesteunde multilaterale instellingen neerwaarts bijgesteld (zie vraag 152 voor een gedetailleerd overzicht). De hoogte van de voorgenomen kortingen wordt op een reeks van afwegingen gebaseerd. Inhoudelijke prioriteitstelling als uiteengezet in de Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking is daarbij leidend geweest. De effectiviteit van de organisatie en de relatieve donorpositie van Nederland zijn ook in de afweging betrokken. Uitgaven voor noodhulp zijn ontzien van kortingen.

Vraag 253:

Kunt u aangeven of de kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking is toegenomen? Kunt u aangeven welke verbeteringen er zijn bereikt die een korting van EUR 4 mln rechtvaardigen?

Antwoord:

Op grond van internationale vergelijkingen mag geconcludeerd worden dat Nederland nog steeds hoog scoort op het punt van kwaliteit en effectiviteit van de hulp. Nederland ligt op koers voor het behalen van de streefcijfers uit de Verklaring van Parijs op onder meer het gebied van de coördinatie van programma’s voor capaciteitsversterking, ontbinding van de hulp en het gebruik van gezamenlijke procedures.

Wat betreft concrete activiteiten op het gebied van de effectiviteit van de hulp werden dit jaar geplande activiteiten niet uitgevoerd (bijvoorbeeld ‘communities of practice’ t.a.v resultaatgericht werken) of werden geplande uitgaven met het oog op budgettaire krapte doorgeschoven naar 2011, zoals de bijdrage aan Paris-21 (partnerschap op het gebied van statistische capaciteitsontwikkeling). Daarom kon een relatief kleine bezuiniging op deze budgetlijn plaatsvinden.

Vraag 254:

Kunt u aangeven of u ontevreden bent over de behaalde resultaten over de nog niet zo lang geleden in het leven geroepen subsidiefaciliteit Burgerschap en Ontwikkeling? Welk bedrag blijft er nog over na de korting van EUR 5 mln?

Antwoord:

De Subsidiefaciliteit Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking SBOS bestrijkt de periode 2011-2014. Er zijn nog geen resultaten waarover een oordeel kan worden gegeven. De faciliteit is in oktober jl. gestart en op dit moment is de beoordeling van de eerste aanvraagronde gaande. De uitslag daarvan wordt in januari a.s. verwacht waarna subsdies worden toegekend. Met de uitvoering van de goedgekeurde aanvragen zal in 2011 worden begonnen. De korting voor SBOS betekent dat in 2011 maximaal 12,2 miljoen Euro kan worden uitgegeven.

Vraag 255:

Gaat de EUR 5 mln die gekort wordt op SBOS ten koste van draagvlakactiviteiten in Nederland of ten koste van kleinschalige activiteiten in ontwikkelingslanden?

Antwoord:

De korting betreft de gehele regeling. In dit verband wijs ik erop dat de regeling is gericht op de bevordering van meningsvorming over, bewustwording van en actieve betrokkenheid bij internationale samenwerking ín de Nederlandse samenleving. Aanvragen kunnen als onderdeel een project in een ontwikkelingsland hebben. Maar om voor een SBOS-subsidie in aanmerking te komen is cruciaal dat het bredere project bijdraagt aan verandering van kennis, houding en gedrag ín Nederland. Dat criterium geldt voor alle aanvragen, ook die met een kleinschalig OS-project als onderdeel. Voor aanvragen met een kleinschalig OS-project als onderdeel worden uiteraard ook aan de OS-dimensie voorwaarden gesteld.

Vraag 256

Hoe zal de verhoging van het budget voor het onderwerp gender worden besteed?

Antwoord:

Verhoging van het budget voor gender zal, mede in het licht van de succesvolle review, worden besteed aan het MDG3 fonds. Het MDG3 fonds richt zich exclusief op maatschappelijke organisaties die werken aan gendergelijkheid: het bereikt een veelheid aan kleine vrouwenorganisaties, via de financiering van grotere, ervaren nationale netwerkorganisaties of INGO’s met een netwerk in het Zuiden. Andere donoren en bedrijven hebben indicaties gegeven te willen participeren.

Vraag 257:

Wat houdt de verhoging van het artikel 'armoede bestrijding’ in? Welke activiteiten vallen hier onder? Door wie worden die uitgevoerd?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 258.

Vraag 258:

Kunt u aangeven naar welke budgetneutrale kasschuif u verwijst in de laatste bullet point op pagina 17? Kunt u aangeven wat de laatste bullet point op pagina 17 wijzigt aan het besluit uit de zomer van 2010? Kunt u kort uiteenzetten wat deze kasschuif betekent voor het ODA budget in 2010, 2011 en 2012? Kunt u aangeven of een dergelijk kasschuif invloed heeft op het ODA plafond en hierdoor het ODA plafond lager of hoger kan uitvallen dan 0,7% BNP?

Vraag 257:

Wat houdt de verhoging van het artikel 'armoedebestrijding’ in? Welke activiteiten vallen hier onder? Door wie worden die uitgevoerd?

Antwoord:

In de loop van 2010 heeft het vorige kabinet, ter verlichting van het rijksbrede budgettaire beeld in 2011, verlagingen ter grootte van EUR 250 mln in de ODA-begroting voor 2011 doorgevoerd. Het ging hierbij om budgetneutrale kasschuiven waarbij tegelijk het budget voor 2010 (EUR 50 mln) en 2012 (EUR 200 mln) verhoogd is. In afwachting van een beleidsmatige invulling, is deze verlaging in de ontwerpbegroting 2011 gedeeltelijk opgevangen middels een verlaging van artikel 4.2. Aangezien de beleidsmatige invulling thans heeft plaatsgevonden, is in verband met bovengenoemde schuiven nu sprake van een verhoging van artikel 4.2. Bovengenoemde en eerdere kasschuiven hadden – vóór het Regeerakkoord – geleid tot de situatie waarbij voor 2011 en 2012 sprake was van additionele ODA-middelen boven de 0,8% BNP ter grootte van respectievelijk EUR 50 mln en EUR 200 mln. Deze additionele middelen zijn conform de budgettaire afspraken in het Regeerakkoord geschrapt (zie ook blz. 11 van de bijlage bij het Regeerakkoord). De totale budgettaire afspraken over het ODA-budget in het Regeerakkoord resulteren in een ODA-budget in 2011 van 0,75% BNP en in 2012 van 0,7% van het BNP.

Vraag 259

Kunt u aangeven of er minder noodzaak voor IDA middelen is? Zo ja, waar komt dat door? Zo niet, waarom voert Nederland dan een korting door?

Antwoord

Nee, de noodzaak is niet verminderd. De omvang van de bezuiniging op het ODA-budget in 2011 is zodanig, dat besloten is tot een budget neutrale kasschuif. Betreffende bijdrage aan IDA wordt doorgeschoven van 2011 naar latere jaren.

Vraag 260:

Kunt u aangeven welke projecten geen doorgang meer kunnen vinden nu Nederland 50 mln euro minder uittrekt voor de WB/ IDA?

Antwoord:

Een deel van de Nederlandse bijdrage aan IDA wordt vooruitgeschoven en gespreid over een langere periode. Andere donoren daarentegen betalen juist eerder. En omdat het gaat om een relatief kleine korting op het totale jaarbudget van IDA van meer dan USD 10 miljard leidt ze op deze manier uitgevoerd naar verwachting niet tot een vermindering van het aantal projecten.

Vraag 261 :

Kunt u aangeven hoeveel geld Nederland heeft toegezegd voor IDA 13, IDA 14, IDA 15 en IDA 16? Kunt u voor IDA 13, IDA 14, IDA 15 en IDA 16 aangeven wanneer ze zijn gestart en wanneer ze zijn geëindigd? Kunt u aangeven welke bedragen per jaar afzonderlijk zijn betaald voor IDA 13, IDA 14, IDA 15 en IDA 16 en welke bedragen voor afzonderlijk voor 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014 zijn begroot?

Vraag 262

Wanneer zijn de Nederlandse bijdragen voor respectievelijk IDA 13, IDA 14, en IDA 15 gecommitteerd? Kunt u voor iedere middelenaanvulling aangeven hoe veel middelen zijn toegezegd? Kunt u voor iedere middelenaanvulling aangeven hoe hoog de betalingen per jaar zijn of zijn geweest en welke jaarlijkse betalingen nog zijn voorzien?

Antwoord:

T abel 1 geeft weer:

  1. de periode waarvoor IDA committeringen aangaat voor leningen en schenkingen aan IDA-landen;

  2. de jaren waarin donoren verplichtingen aangaan en de periode waarover de betalingen moeten plaatsvinden;

  3. de verplichtingen die NL is aangegaan;

  4. de periode waarover NL zijn betalingen heeft gedaan. Hoewel betalingen over een periode van 9 jaren gedaan kunnen worden, heeft NL er in het verleden voor gekozen betalingen in minder dan negen jaren te doen (zes of zeven jaren). Hier staat een korting tegenover.

Tabel 1: Overzicht middelenaanvullingen IDA

IDA commitment periode FY

Jaar verplichting FY

Periode betaling FY

Verplichting NL

Periode betaling NL

IDA13

2003-2005

2002

2003-2011

EUR 364,2 mln.

2003-2008

IDA14

2006-2008

2005

2006-2014

EUR 421,9 mln.

2005-2011

IDA15

2009-2011

2008

2009-2017

EUR 584,4 mln.

2008-2014

IDA16

2012-2014

2011

2012-2020

Ntb

Ntb

De betalingsperiode van IDA (kolom 4) is in fiscale jaren; de betalingsperiode voor NL (kolom 6) is in reguliere kalenderjaren.

T abel 2 geeft de uitgaven (en begrotingsramingen/stelposten) aan IDA weer. Doordat betalingsschema’s overlappen komt een jaarlijkse betaling aan IDA ten goede aan twee of drie verschillende middelenaanvullingen. Van de flexibiliteit die IDA biedt is door middel van kasschuiven gebruik gemaakt.

Tabel 2: Overzicht uitgaven/stelposten IDA (betalingen in EUR mln)

IDA13

IDA14

IDA15

IDA16*

Totaal

364,2

421,9

584,4

608,4

2003

44,69

-

-

2004

220,64

-

-

2005

86,95

77,11

-

-

2006

1

-

-

2007

-

58,37

-

-

2008

11,97

70,1

31,56

-

2009

-

55,76

38,28

-

2010

-

36,64

19,14

-

2011**

-

122,92

219,28

-

2012

-

-

183,77

72,71

2013

-

-

58,45

106,77

2014

-

-

33,89

141,44

2015

-

-

-

145,70

2016

-

-

-

106,46

2017

-

-

-

35,28

2018

-

-

-

-

2019

-

-

-

-

2020

-

-

-

-

* Bedragen voor IDA16 zijn bedragen zoals deze nu in de meerjarenbegroting zijn opgenomen – vastgesteld door de bijdrage aan IDA15 reëel constant te houden. In deze cijfers wordt dus nog geen rekening gehouden met een reële groei van de IDA16-envelop.

** De voorgenomen kasschuif van EUR 50 mln voor 2011 is nog niet in deze cijfers verwerkt .

Vraag 262:

Wanneer zijn de Nederlandse bijdragen voor respectievelijk IDA 13, IDA 14, en IDA 15 gecommitteerd? Kunt u voor iedere middelenaanvulling aangeven hoe veel middelen zijn toegezegd? Kunt u voor iedere middelenaanvulling aangeven hoe hoog de betalingen per jaar zijn of zijn geweest en welke jaarlijkse betalingen nog zijn voorzien?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 261.

Vraag 263 :

Wanneer beslist de regering over de hoogte van de bijdrage aan IDA 16?

Antwoord:

Op 14 en 15 december 2010 zal de laatste ronde van het middelenaanvullingsproces van IDA 16 plaatsvinden in Brussel. Deze bijeenkomst is de zogeheten pledging sessie waarbij de deelnemers wordt gevraagd het officiële IDA Pledging Sheet in te vullen. De beslissing over de hoogte van de Nederlandse bijdrage dient voor deze ronde te worden genomen.

Vraag 264 :

Is het mogelijk om de voorziene afdracht aan IDA voor 2011 (voortvloeiend uit de committeringen voor IDA 13, 14 en 15) verder te verlagen en de ruimte hiervoor te zoeken in een lagere committering voor IDA 16? Zo ja, hoe groot is deze ruimte? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

D it is mogelijk. Het voornemen is de betaling aan IDA voor 2011 via een kasschuif van EUR 50 mln. te verlagen en dit bedrag in latere jaren te voldoen. De ruimte voor een kasschuif wordt in ieder geval beperkt door het feit dat de bijdrage aan IDA14 in 2011 voldaan moet zijn.

In principe zou gebruik van de kasschuif gepaard kunnen gaan met een verlaging van de Nederlandse toezegging aan IDA16. Er zijn echter geen kortingen voorzien voor de bedragen die in de meerjarenbegroting voor IDA16 zijn opgenomen. Gezien IDA’s rol in de internationale hulparchitectuur, de hoge effectiviteit van IDA als kanaal, en de thema’s waaraan IDA in lijn met het OS-beleid aandacht besteedt, zet Nederland in op een volwaardige bijdrage aan IDA16 waarbij het huidige, relatieve aandeel in IDA van 3% wordt gehandhaafd.

Vraag 265 :

Hoe zijn de IDA committeringen vastgelegd? Is dit vastgelegd in overeenkomsten of in verdragen en zo ja, wanneer en tussen welke partijen? Kan de Kamer inzage krijgen hierin?

Antwoord:

IDA committeringen vinden plaats op basis van het deponeren van een Instrument of Commitment (IoC). Dit IoC is een juridisch bindende verplichting waarmee Nederland zich verplicht tot betaling van het bedrag binnen de afgesproken termijn, zoals vermeld in het IoC. Het IoC volgt uit een resolutie die door het hoogste orgaan, de Board of Governors (ministers van Financiën en/of Ontwikkelingssamenwerking) van IDA, is aangenomen. In de resolutie verplichten de gouverneurs zich eenzijdig tot het aangaan van een IoC. De Kamer kan inzage krijgen.

Vraag 266 :

Is er bij het toezeggen van de bijdragen aa n de IDA middelenaanvullingen een voorbehoud gemaakt bij de daadwerkelijke toekenning, bijvoorbeeld rondom budgettaire ruimte of parlementaire goedkeuring van de begroting?

Antwoord:

Nee.

Vraag 267 :

Wat zijn de juridische consequenties als de Nederlandse regering ertoe besluit een toegezegde IDA bijdrage niet binnen de afgesproken termijn te betalen aan de Wereldbank?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 8.

94