Toespraak opening academisch jaar bij de Universiteit van Amsterdam

Op maandag 5 september opende staatssecretaris Zijlstra het academisch jaar met een toespraak bij de Universiteit van Amsterdam. 

Dames en heren,

•    Wie verre reizen maakt, kan veel verhalen. Ik ben nog maar net terug uit China, en over dat land kun je héél veel vertellen. De dynamiek, de energie die je daar meemaakt is alleen te begrijpen als je er zelf bent geweest. Ik had daar graag nog meer onderzoeksinstituten en universiteiten bezocht, maar de opening van het academisch jaar in Nederland stond voor de deur. Dus moest ik een keus maken en het mag duidelijk zijn, ik heb er natuurlijk voor gekozen om hier aanwezig te zijn; bij de opening van het academisch jaar bij de Universiteit van Amsterdam.

•    Keuzes maken is iets wat de komende jaren veel moeten doen in het Nederlandse hoger onderwijs. Keuzes maken om de kwaliteit van het hoger onderwijs te verhogen. Dat is de komende jaren onze opdracht. De urgentie is door de huidige crisis alleen maar groter geworden. Ook de snelheid waarmee een land als China zich ontwikkelt onderstreept die urgentie. We hebben géén andere keus dan het maken van keuzes over selecteren, profileren en samenwerken.

•    Afgelopen jaar zijn verschillende ontwikkelingen in gang gezet om de kwaliteit van het hoger onderwijs te verbeteren. Maar nog niet iedereen beseft hoe noodzakelijk het is om het hoger onderwijs kwalitatief te versterken. De bakens moeten worden verzet.

•    We zijn een klein land, maar onze ambities zijn groot. Qua welvaart en welzijn willen we ons kunnen meten met de economische grootmachten. En dat is tot nu toe behoorlijk goed gelukt. We staan al jaren in de top 10 van de Global Competitiveness Index; maar het wordt steeds moeilijker om onze positie vast te houden. Andere landen blijven zich ontwikkelen. Traditionele concurrenten worden sterker, en er komen nieuwe concurrenten bij, zoals Singapore en China.

•    Met 1,3 miljard inwoners, 3000 universiteiten en 30 miljoen studenten praat je bij China over een heel andere schaal. Vorige week viel me vooral op, dat gelijkheid niet meer het ideaal is. Men wil zich onderscheiden met ambitie en excellentie. En ze laten zich door niets of niemand tegenhouden. Zo nemen ze bijvoorbeeld de forse collegegeldverhogingen in Engeland voor lief. Wie naar Oxford of Cambridge wil en die mogelijkheid krijgt, die gáát naar Oxford of Cambridge. Koste wat kost, onder het motto: ‘Die investering verdienen we later wel weer terug.’ Wil je in China naar een topuniversiteit? Dan moet je door een streng selectieproces. In China begrijpen ze heel goed dat je moet selecteren om het verschil te maken.

•    Zo denken ze er in China over. Als wij hier niks doen, staan we stil. En als de concurrenten blijven groeien, is stilstand inderdaad achteruitgang. Nietsdoen is geen optie: we moeten keuzes maken. En daar ook alle consequenties uit trekken, indachtig de Chinese wijsheid “Het is niet moeilijk om het goede te herkennen, maar wel om het in daden om te zetten” .

•    Sinds jaar en dag staan negen Nederlandse universiteiten in de top 200 van de Shanghai ranking. Dat is mooi, maar niet genoeg. De commissie Veerman stelde dat er veel moet gebeuren om in 2020 drie van onze universiteiten in de top 50 te krijgen. In verschillende Europese rankings staan we in de top 40, maar nergens in de top 10. En daar moeten we wel heen. Natuurlijk zijn die lijstjes niet zaligmakend. Ze zeggen lang niet alles over de kwaliteit van het onderwijs en van het onderzoek, maar het zijn nog steeds de enige meetinstrumenten die we hebben om internationale vergelijkingen tussen universiteiten te maken.

•    Om hoger op die ranglijsten te komen, is geld bepaald niet de enige factor. Om de kwaliteit van het hoger onderwijs te kunnen verbeteren, is de inrichting van je stelsel doorslaggevend. Dit wordt duidelijk aangetoond in het onderzoek ‘How much do educational outcomes matter in OECD countries’ van Hahnushek en Woessmann uit 2010.

•    Betere onderwijsprestaties kun je dus ook realiseren binnen hetzelfde budget, en dit kabinet ontziet het onderwijs in de bezuinigingen zoveel mogelijk. We kunnen de kwaliteit van ons onderwijs voor hetzelfde geld verhogen, als we efficiënter gaan samenwerken… én keuzes maken. Zoals Confucius zei: “Het is de tegenwind die de vlieger doet stijgen”.

•    Voor grootmachten als de Verenigde Staten en het United Kingdom is het eenvoudiger dan voor Nederland om de beste docenten en studenten uit de hele wereld aan te trekken. Maar toch moet dat ons streven zijn, willen we onze prominente plek als kenniseconomie behouden en versterken. Maar om het als Universiteit van Amsterdam in je eentje op te nemen tegen Oxford of Harvard: dat wordt lastig. Als je daarentegen de krachten bundelt, als je goed samenwerkt, ook met het bedrijfsleven, dan ben je samen tot veel meer in staat. Tot een resultaat dat groter is dan de som der delen.

•    In plaats van een vlak gemiddelde, hebben we pieken nodig. Als je te breed gaat, vervlakt de kwaliteit. Als je bij alle Nederlandse universiteiten hetzelfde vak op hetzelfde niveau kunt studeren, dan heb je als student alleen de keus uit verschillende locaties. Maar dat is geen keus die ertoe doet.

•    Waarom zou elke universiteit eigenlijk een zo breed mogelijk aanbod moeten hebben? Wat is de zin van zo’n generalisme? Om Robbert Dijkgraaf, de president van de KNAW die ik hier ook al in de zaal heb gezien, te citeren: “Als iedereen pretendeert alles te kunnen, zal niemand ooit iets echt realiseren.” Is het daarom niet veel verstandiger om de studenten die voor een bepaald vak kiezen, te verzekeren van toponderwijs door de beste docenten? Je kunt toch veel beter kiezen uit een of enkele excellente studieplekken dan uit 10 of 20 toereikende, maar middelmatige alternatieven?

•    Daarom is het goed dat onze universiteiten gaan samenwerken, onderzoekscapaciteit bundelen en keuzes maken. Ik ben blij dat bijna alle universiteiten op zijn minst nadenken over samenwerking en allianties. Zolang die samenwerking maar geen windowdressing is. Het mag geen groei om de groei zijn, geen megalomaan streven om maar de grootste te worden. Het moet ook echt leiden tot kwaliteitsverhoging van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, het moet resultaten opleveren.

•    In Amsterdam pakt u het in ieder geval goed aan. Neem bijvoorbeeld de alliantie die onze gastheer van vandaag met de Vrije Universiteit heeft besproken. De plannen voor een gezamenlijk Amsterdam University College en Amsterdam Graduate School of Science zien er veelbelovend uit. De nieuwe gezamenlijke bètacampus in de Watergraafsmeer is nu alweer te klein, omdat veel meer studenten dan verwacht hiervoor kiezen. Ook de samenwerking tussen het AMC en het VU Medisch Centrum biedt perspectieven. Zo zal de vorming van centres of excellence hier toptalent aantrekken voor het postgraduate programma. Door zulke initiatieven kunnen we bij de top blijven. Ik heb er dan ook hoge verwachtingen van!

•    Als we de budgetten van de twee universiteiten en de Amsterdamse NWO- en KNAW-instituten bij elkaar optellen, dan is het totale onderwijs- en onderzoeksbudget ruim 1 miljard euro. Dat is vergelijkbaar met de middelen die Oxford beschikbaar heeft. Met zo’n onderzoeksmassa word je veel aantrekkelijker voor het bedrijfsleven. Die aantrekkelijkheid zal zich vertalen in extra onderzoek waardoor een sneeuwbaleffect ontstaat, dat weer leidt tot extra massa en kwaliteit. En dát is wat we willen!

•    Als we daarnaast de wetenschappelijke publicaties van de UvA en VU bij elkaar optellen, dan is deze wetenschappelijke output groter dan die van Oxford of Cambridge. Dat twee van de drie Spinozisten van dit jaar aan de UvA verbonden zijn, onderstreept bovendien de wetenschappelijke kwaliteit. Mijn complimenten en alvast mijn felicitaties voor uw hoogleraren Valkenburg (hoogleraar Jeugd en Media)  en Verlinde (hoogleraar Theoretische Natuurkunde).

•    De UvA en de VU sluiten met hun samenwerkingsplannen ook aan bij de intenties van de regio Amsterdam. Uit een recent OESO-review bleek dat er in Amsterdam geen goede match van vraag en aanbod was tussen kennisinstellingen en bedrijven. Door het ondertekenen van een convenant met de stad, de regio en het bedrijfsleven onderstrepen de beide universiteiten de ambitie om tot de Europese kennisregio’s te behoren. Zo draagt de samenwerking van de beide universiteiten ook bij aan het realiseren van het motto: Amsterdam. City of Science.

•    Tot slot zijn uw universiteiten bezig met vier verkenningen: één voor beta, één voor alfa, één voor economie/rechten en één voor gedrag- en maatschappijwetenschappen. Hierbij worden de juiste vragen gesteld:
o    Waar kunnen we door samenwerking de top bereiken?
o    Waar kunnen we de top niet halen, ook al werken we samen?
o    En hoe kunnen we de samenwerking het beste vormgeven?

•    Dit zijn precies de vragen waar het mij om gaat bij profilering. Ik zou echter willen dat u er nog één vraag aan toevoegt: wat gaan we doen met de opleidingen waarmee we de top niet kunnen halen? Wat bouwen we af? Want ook op dat punt moeten we keuzes maken.

•    Goed dat Amsterdam deze mogelijkheden onderzoekt. In Rotterdam, Leiden en Delft wordt zelfs een fusie niet uitgesloten. Maar fusies bleken in het verleden niet altijd de meerwaarde te bieden, die men ervan verwachtte. Laten we lering trekken uit de ervaringen in het hbo, waar men na fusies veelal op precies dezelfde manier verder ging; maar dan als grotere organisatie. Fuseren zonder keuzes te maken: daar wordt het onderwijs niet beter van.

•    De huidige wet biedt veel ruimte voor samenwerkingsverbanden, maar niet voor fusies. Maar áls de meerwaarde van een fusie bewezen kan worden, áls er zorgvuldig is afgestemd met docenten, onderzoekers en studenten, áls de kleinschaligheid van het onderwijs behouden blijft of zelfs versterkt wordt, áls de overhead afneemt, kortom: áls een fusie de aangewezen manier is om de kwaliteit te verbeteren, dan mag wat mij betreft de wet zo’n initiatief niet in de weg staan. Dan wil ik best bekijken of we de wet kunnen wijzigen. Maar het is eerst aan de betrokken universiteiten om aan te tonen dat een eventuele fusie hét instrument is, de juiste en enige keus om de kwaliteit te verbeteren. Want ik hoop dat het u duidelijk is dat mijn basishouding op dit punt kritisch is.

•    Het kan niet vaak genoeg worden gezegd: hoger onderwijs moet echt hóger onderwijs zijn. Daarom moeten de eisen omhoog. Zoveel mogelijk mensen naar het hoger onderwijs laten gaan, was ooit een loffelijk en binnen de toenmalige verhoudingen ook begrijpelijk uitgangspunt, maar het mag geen doel op zich zijn. We moeten af van de gedachte, dat je alleen succesvol bent als je hoger onderwijs hebt genoten. Ons land heeft meer aan een uitblinkende mbo’er dan aan een matige hbo’er, die met de hakken over de sloot zijn bul heeft gehaald.

•    We moeten uit iedere leerling het beste halen. En dat is niet hetzelfde als iedere leerling koste wat kost in het hoger onderwijs zien te krijgen, bijvoorbeeld om zo nodig een bepaald percentage te halen. Zo maak je het ook wel heel erg lastig om de lat van de kwaliteit van het hoger onderwijs steeds hoger te leggen. Door een op zich nietszeggend percentage tot de heilige graal te verheffen, kom je uiteindelijk in de grijze middelmaat terecht en is het hoger onderwijs niet hoog meer.

•    Als we samen de kwaliteit omhoog willen brengen, als excellentie ons streven is, dan moeten we ook de consequentie durven trekken. Iedereen gelijk behandelen leidt tot eenvormigheid. Dat zou geen top betekenen, maar middelmaat. En dat is het laatste wat we willen.

•    Niet alle leerlingen die op zich de capaciteiten ervoor hebben, moeten per se naar het wetenschappelijk onderwijs. Als je ambities 100% beroepsgericht zijn, kunnen je talenten in het hbo mogelijk beter tot ontwikkeling komen. De b in het hbo is niet de b van tweederangsopleiding, maar van beroepsopleiding.

•    Met de invoering van driejarige trajecten en meer hbo-masters maken we het hbo aantrekkelijker voor vwo’ers met een praktische, beroepsgerichte instelling. Mits het hbo erin slaagt om de kwaliteitsslag te maken, waar we het afgelopen jaar mee zijn gestart.

•    Door differentiatie is het hoger onderwijs veel beter in staat om groeiende aantallen studenten op maat te bedienen, terwijl tegelijkertijd de kwaliteit kan worden versterkt. Elke student op de juiste plaats, met de juiste opleidingsvorm. Dat is het streven. Dan kan het wetenschappelijk onderwijs ook weer volledig kiezen voor academische vorming. Precies waar het wetenschappelijk onderwijs voor bedoeld is.

•    Ik wil beleid dat erop is gericht om meer te halen uit goede leerlingen. We mogen er trots op zijn dat zwakke leerlingen in Nederland beter presteren dan zwakke leerlingen in andere landen. Maar de keerzijde is dat onze goede leerlingen slechter presteren dan goede leerlingen in andere landen.

•    Onze ‘bovenkant’ presteert in internationaal perspectief heel matig. De beste 5% van onze leerlingen in het voortgezet onderwijs – de aanstaande studenten – haalt de top 10 van de OESO landen niet eens, terwijl we met de slechtste 5% bij de absolute top staan. In het WO neemt slechts 3,2% van de studenten deel aan excellentieprogramma’s, in het hbo maar 0,17%. Daar valt nog heel veel winst te halen. Dat wordt ook onderstreept door het CPB rapport ‘Nederlandse onderwijsprestaties in perspectief.’ En het is mijn overtuiging dat een bredere en hogere top de rest meesleurt. Zo krijgen we een goede basis om onze kenniseconomie te versterken.

•    Ik ben blij dat veel universiteiten al de goede weg zijn ingeslagen. Veel bestuurders, decanen en docenten onderschrijven dat er iets moet veranderen. Hoe meer, hoe beter, want zo’n omslag moet breed worden gedragen. We hebben nog een grote uitdaging voor ons liggen, er moet veel gebeuren, maar het begin is er. Om de wijze woorden van Lao Tse te gebruiken: “Zelfs een reis van duizend mijl begint bij de eerste stap.” En die eerste stap heeft de academische gemeenschap gezet.

•    We hebben het niet over vrijblijvende exercities. Van elke instelling verwacht ik concrete plannen voor kwaliteitsverbetering en verhoging van het studiesucces van studenten, maar ook voor profilering en differentiatie. De kwaliteit van de plannen bepaalt hoe middelen worden verdeeld. Met elke instelling maak ik prestatieafspraken. In 2015 wordt bekeken wat de plannen concreet hebben opgeleverd, bijvoorbeeld voor uitval, rendement en het opleidingsniveau van docenten. Is het resultaat onvoldoende, dan wordt er gekort op de bekostiging: maar andersom kan een uitstekende prestatie ook worden beloond door een extra investering. De prestatieafspraken bieden dus kansen, u hebt zelf in de hand of die worden verzilverd.

Dames en heren,

•    Ik ben ermee begonnen, en nu eindig ik ermee: we willen dat het hoger onderwijs echt hóger onderwijs is. Om dat te bereiken hebben we geen andere keus dan het maken van keuzes.

Ik dank u wel.