Toespraak Ben Knapen uitreiking Otto von der Gablentzprijs

Laudatio door de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, Ben Knapen, bij uitreiking van de Otto von der Gablentzprijs aan Herman van Rompuy, 18 april 2012, Den Haag.

Mevrouw Von der Gablentz, Wim [Kok], waarde Herman [Van Rompuy], dames en heren,

Het is morgen precies tien jaar geleden dat Otto von der Gablentz een mooie rede uitsprak over Europa. Dat was in de Laurenskerk, Rotterdams symbool van de wederopbouw. Hij sprak over de grote invloed van het Europese perspectief op jonge Duitsers na de oorlog, jonge Duitsers zoals hijzelf, geboren in 1930. Volgens Von der Gablentz was de Europese gedachte niet zozeer een vlucht uit het rampzalige nationale verleden van Duitsland, het was eerder een zelfbevrijding uit de ketenen van een puur nationaal denken, de politieke religie van de natiestaat die zijn landgenoten decennialang was opgelegd. Het betekende voor hem een terugkeer naar de Europese beschaving, de humanistisch-liberale traditie waaraan Duitsers als Humboldt en Kant hebben bijgedragen. Ook voor Herman van Rompuy, dames en heren, is de oorlog een cesuur. Niet voor niets begint zijn ‘getuigenis van een dertiger’, verschenen in 1979, met dit gedicht van Henriëtte Roland Holst.

Op de kentering der tijden geboren,
in onze ogen nog de ondergangen
van de oude werelden die verbleken,
onze lippen geplooid ten nieuwe groet,
en in ons hart een tweedracht van verlangen
naar dromen van weleer, die wij verloren,
naar de nieuwe, wier bloesems openbreken.

In dit boek omschreef Van Rompuy de babyboomgeneratie ─ zíjn generatie ─ als kinderen van de vrede, veraf van doodsdreiging op vele gebieden, geboren in de euforie van bevrijding en wederopbouw. Het Europese ideaal werd zijn generatie in de colleges voorgehouden als een substituut voor Vlaams nationalisme, schreef hij, en ook uit de overtuiging dat het de enige kans was om ons de pijn van wereldoorlogen te besparen.

Herman Van Rompuy kwam in 1979 tot de conclusie dat vrede de enige verantwoording is voor de blijvende actualiteit van de Europese boodschap. Alle andere motieven noemde hij secundair. Ik citeer: ‘De vrede is het belangrijkste dat het oude continent aan de wereld heeft aan te bieden.’ Einde citaat. Ik moest hieraan denken toen ik december vorig jaar, midden in de eurocrisis, een interview met Van Rompuy in de Volkskrant las. Herman zegt in dit interview dat de Europese leiders en hijzelf gemotiveerd zijn omdat zij beseffen dat het overleven van de eurozone noodzakelijk is voor het overleven van de Europese Unie. En dat de Europese Unie de garantie is voor vrede en democratie. Het tekent Van Rompuys consistentie. Of, beter nog, het tekent zijn ‘rustige vastheid’ ─ één van zijn favoriete citaten uit het werk van Henriëtte Roland Holst; zelfs zo favoriet dat hij en zijn vrouw Geertrui hun huis in Sint-Genesius-Rode dezelfde naam hebben gegeven: Rustige Vastheid. Het is precies deze rustige vastheid die Herman van Rompuy tot de juiste voorzitter van de Europese Raad maakt. Voor zijn eerste benoeming in november 2009 schamperde een belangrijk weekblad als Der Spiegel nog dat gevaarlijk slimme, al te moedige of zeer populaire kandidaten voor het voorzitterschap als eerste zouden afvallen, omdat leiders van grote lidstaten niet zitten te wachten op een concurrent in Brussel. Zij kiezen liever voor kleurloze, visieloze, middelmatige en dus gehoorzame types. Als deze overwegingen inderdaad een rol spelen, en laat ik dat vanuit mijn huidige functie maar betwijfelen, dan hebben de Europese regeringsleiders in 2009 een inschattingsfout zonder weerga gemaakt.

Wie denkt dat Herman van Rompuy een weinig imposante voorzitter is, verwart kleurloosheid met beschaving. Zeker Nederlanders hebben die neiging. Beleefdheid wordt hier al gauw gezien als een gebrek aan persoonlijkheid; goede omgangsvormen gelden hier al snel als hypocrisie. Maar ik zeg het Schopenhauer na: ‘Höflichkeit ist wie ein Luftkissen: Es mag wohl nichts drin sein, aber sie mildert die Stöße des Lebens.’ De Belgen weten hier alles van.

Je zou kunnen zeggen dat Herman van Rompuy het gebrek van België tot zijn voordeel heeft gesublimeerd. Hij kan heel goed omgaan met sterk uiteenlopende standpunten; nooit verliest de man zijn geduld. In Nederland hadden wij een flamboyante politicus van wie werd gezegd: waar Pim is, is ruzie. Voor Van Rompuy geldt: waar Herman is, is rust. Hij vult een kamer niet met zijn ego, maar met zijn kalmte. En alleen kalmte, zoals u weet, kan ons uiteindelijk redden.

Dames en heren, bij de aanvaarding van zijn tweede termijn als voorzitter van de Raad omschreef Van Rompuy zijn eigen rol als volgt. ‘In a way, my job is to be the guardian of trust: fostering mutual understanding around this table among ourselves, knowing that for us together, our duty is to preserve the trust of citizens in the Union.’ De voorzitter van de Raad als hoeder van vertrouwen, mij spreekt het zeer aan. In het Verdrag van Lissabon hebben wij onze burgers een Europa van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid beloofd. Dit gaat niet zonder vertrouwen, vertrouwen tussen lidstaten onderling en vertrouwen van lidstaten in de Europese instellingen. Vertrouwen, betrouwbaarheid, een constructieve houding, een rustige en misschien ook een beschaafde toon: het zijn zaken die ook voor Nederland en zijn functioneren in Europa belangrijker zijn dan soms wordt aangenomen. Juist de rol van de Europese Raad, meer en meer het centrum van de macht in Europa, is cruciaal voor het bevorderen hiervan. Een sterke voorzitter van de Raad zorgt voor een coherent, zichtbaar, efficiënt, daadkrachtig en ─ waar mogelijk ─ transparant Europa. De eurocrisis bewijst dat Van Rompuy hierin in vele opzichten slaagt. Hij heeft de zaken niet op hun beloop gelaten. Hij riep de Europese Raad zo vaak bijeen als nodig, hij is een taskforce gaan voorzitten, hij heeft eindeloos veel energie gestoken in het zoeken van oplossingen. Hij heeft ─ samenvattend ─ de regie gegrepen. Gelukkig maar, zeg ik erbij, want een zwakkere voorzitter had gekozen voor een meer afwachtende houding. En voor afwachten was in dit geval geen tijd. Maar ik doe zijn goede werken tekort als ik vandaag alleen zou refereren aan de eurocrisis. Van Rompuy onderkent ook het grote belang voor Europa van bijvoorbeeld innovatie en economische groei; aan dit laatste onderwerp wijdde hij in januari nog een informele Europese Raad. En we komen er in juni ongetwijfeld en uitgebreid op terug.

Herman van Rompuy, dames en heren, is kortom een uitstekende voorzitter van de Europese Raad. Maar hij is ook een bijzonder mens, vooral door zijn prettige ongevoeligheid voor de tijdgeest. Ik noem twee willekeurige voorbeelden. In 1979, middenin wat met enig gevoel voor drama ‘de seksuele revolutie’ is gaan heten, schreef hij doodgemoedereerd dat niets historisch gezien zo weinig origineel is als het verkondigen van seksuele vrijheid. En in 1984, lang voordat anderen zich hierom bekreunden, keerde Van Rompuy zich tegen de teloorgang van het dorpsleven. Hij schreef: ‘Hoe schrijnend ligt het dorp van de kinderjaren van de schrijver er niet bij, doorploegd door beton en autowegen, terwijl hij het gekend heeft als een landbouwersgemeente op enkele kilometers van het Brusselse stadhuis.’ Einde citaat. Het is dus nauwelijks een wonder dat hij de wereld aan het einde van de vorige eeuw verrijkte met het aforisme ‘wie niet moet behagen, is vrij’. Dat Van Rompuy niet behaagziek is, hebben wij onlangs nog gemerkt, toen hij de omvang van de Nederlandse bezuinigingen in het tv-programma Buitenhof  ietwat — laten we zeggen — relativeerde. U zult begrijpen dat ik nu niet op de details wil ingaan. Maar laat ik wel dit zeggen: er hoeft in Europa niet met meel in de mond gesproken te worden. We kennen elkaar inmiddels goed genoeg om niet alleen nietszeggende beleefdheden uit te wisselen. Eerlijk duurt het langst, mits we de goede manieren en omgangsvormen niet uit het oog verliezen. Voor mij is Herman van Rompuy de personificatie van dit eerlijke maar hoffelijke Europa.

Het is daarom een eer je te mogen toespreken, Herman, zeker nu je een prijs krijgt die de herinnering aan mijn overleden vriend Otto von der Gablentz levend houdt. Ik feliciteer je met deze terechte onderscheiding. En ik wens je, om met Dietrich Bonhoeffer te spreken, door Otto ook vaak geciteerd, de vreugde van het verborgen leven en de blijvende moed om deel te nemen aan het openbare leven. Europa vaart er wel bij. Dank u wel en van harte.