Toespraak Asscher op congres 'FNV In Beweging'

Toespraak van minister Asscher (SZW) op het congres van 'FNV In Beweging' op 15 mei 2013 in Rotterdam.

Dames en heren, Ton Heerts, Gefeliciteerd.

Vandaag begint u aan een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de Federatie Nederlandse Vakbeweging.
Met de installatie van een ledenparlement. En een nieuwe voorzitter die, voor het eerst in de geschiedenis, rechtstreeks door de leden is gekozen.
In de geest van (de dichter Herman) Gorter zeg ik (deze vijftiende mei): een nieuwe lente, een nieuwe FNV.

Een nieuwe toekomst voor een vakbeweging met een indrukwekkend verleden.
Hoeveel er is veranderd, hoeveel er is verbéterd, zien we vooral als we terugbladeren naar de eerste hoofdstukken uit de geschiedenis van de vakbeweging.
Aan het begin van de vorige eeuw waren er nog nauwelijks sociale wetten.
Henriette Roland Holst heeft dat mooi beschreven in haar geschiedenis van de arbeidersbeweging,  Kapitaal en Arbeid in Nederland.
‘De werkloze, zieke en invalide arbeider was met zijn gezin aangewezen op de, altijd ontoereikende en vaak vernederende, hulp van kerkelijk armbestuur of burgerlijke filantropie. Wanneer die hulp uitbleef, was ellende zijn lot.

De naderende ouderdom was voor iedere arbeider een schrikbeeld. Het was een hard lot om, na zijn leven lang vlijtig te hebben gewerkt, op zijn oude dag ten laste zijner kinderen te komen  of afhankelijk te worden van weldadigheid.’
De arbeidsomstandigheden waren vaak schrijnend en de arbeidstijden lang. Ik citeer nog één keer Henriette Roland Holst.
‘In de Rotterdamse haven werden arbeiders tot de grootst mogelijke arbeidsprestaties aangedreven, opdat het lossen en laden in zo kort mogelijke tijd zou geschieden. In de kledingsindustrie waren werktijden van 14 uur geen uitzondering.’ 

‘Troosteloos was ook het lot van het winkelpersoneel; duizenden winkelbedienden sleepten zich lusteloos en afgemat voort; de lange arbeidsdag, het eeuwige staan en het gebrek aan frisse lucht sloopten hun krachten.’

Het was het doel van de arbeidersbeweging  daar een eind aan te maken. En dat is gelukt. Glorieus gelukt.   
Er is een 8-urige werkdag gekomen.
De arbeidsomstandigheden zijn verbeterd.
Er is een sociaal stelsel opgebouwd.
Werknemers die hun baan verliezen of ziek worden, hebben recht op een uitkering en medische zorg.
Wie met pensioen gaat, heeft recht op AOW en daarnaast bouwen bijna alle werknemers een  aanvullend pensioen op.
Dat is iets om trots op te zijn met elkaar. We leven in één van de rijkste landen van de wereld. Met goed onderwijs, goede gezondheidszorg en goede sociale voorzieningen.
De vakbeweging heeft een essentiële bijdrage geleverd aan die geweldige vooruitgang.
Veel van de oorspronkelijke doelen van de vakbeweging zijn bereikt. Maar dat is – denk ik – voor niemand hier reden om te pleiten voor opheffing van de FNV. Integendeel. U bent hier juist om met nieuwe kracht verder te gaan. Om u vernieuwd sterk te maken, sterk te blíjven maken, voor idealen die nooit verouderen.

Solidariteit.
Rechtvaardigheid.
Werk voor iedereen die kan werken.
Een tijdje geleden was het nog somberheid troef als het om de toekomst van de FNV ging. Het ging over het afnemen van de organisatiegraad, over het vastlopen van de overlegeconomie en ook – het komt in de beste families voor – over het verzetten van de bakens binnen de organisatie.
Dat laatste gaat nooit zo heel vlot, wist Henri Polak, de eerste voorzitter van het NVV, al.  ‘Want’, zo zei hij, ‘het valt zwaar oude instellingen en tradities prijs te geven.’
Maar dat hoofdstuk is afgesloten. Er is nu een nieuwe FNV. Eén vakbeweging met meer dan een miljoen leden.
Precies zoals Henri Polak dat een eeuw geleden als ideaal had. Eén organisatie die ‘het geheele leger van den arbeid’ in het veld kon brengen.
Want zó zag hij de vakbeweging.
‘De vakvereniging is een leger, dat slechts in één opzicht verschilt van het militaire leger: de soldaten bepalen zelf doel en aard van de veldtocht. Maar in andere opzichten is het er mee gesteld als met het gewone leger, dat zonder orde, tucht  en discipline ondenkbaar en onmogelijk is.’

Misschien zijn er mensen die denken dat het kabinet liever had gezien dat het leger van de FNV versnipperd en verdeeld was geraakt. Omdat een verzwakte vakbeweging makkelijker te negeren zou  zijn. Omdat een verzwakte vakbeweging het Malieveld niet vol zou krijgen.
Dat is niet zo. Dat zou kortzichtig zijn. De geschiedenis heeft ons nou juist geleerd dat onze economie en onze samenleving baat hebben bij een solide en solidaire vakbeweging.
Een vakbeweging die individueel en collectief belang weet te verbinden.
Een vakbeweging die in een slechte economische tijd werk boven inkomen zet.
Een vakbeweging waarmee werkgevers en kabinet een sociaal akkoord kunnen sluiten dat ook werkelijk wordt uitgevoerd.

Ik heb er niks op tegen als mijn tegenstanders zwakker worden, maar ik zie de vakbeweging niet als mijn tegenstander. Ik zie de vakbeweging eerder als een medestander in de strijd tegen werkloosheid en wantoestanden op de arbeidsmarkt. Een bondgenoot in de strijd voor een sociale en solidaire samenleving.
We hebben verschillende verantwoordelijkheden, en verschillen ook wel eens van mening over het benodigde beleid, maar uiteindelijk weten we elkaar altijd weer te vinden. Zeker in tijden dat het echt nodig is.
Kijk maar naar het sociaal akkoord.
Daarin kiezen we er met elkaar voor om de werkloosheid te bestrijden en de arbeidsmarkt en economie te versterken.
De aanpak van de werkloosheid is nu het meest urgent.

Het Centraal Bureau voor de Statistiek en het UWV hebben vanmorgen nieuwe cijfers gepubliceerd.
De werkloosheid is in april weer verder gestegen. Van 8,1 procent naar 8,2 procent van de beroepsbevolking. Dat is dus van 643.000 naar 650.000 mensen.
Die stijging is minder groot dan in de maanden daarvoor. In januari en februari kwamen er ruim 20.000 werklozen per maand bij. In maart 30.000. In april 7.000.
Het aantal WW-uitkeringen steeg niet verder en bleef in april net zo hoog als in maart: 380.000.
Er waren in april ook ruim 23.000 mensen die uit de WW konden omdat ze een baan hadden gevonden. Dus vóór de maximumduur van hun uitkering was bereikt.
Dat maakt nog eens duidelijk dat er nog steeds kansen zijn op de arbeidsmarkt. Als we naar de verwachtingen van het UWV voor dit jaar kijken, dan zien we dat er iedere werkdag gemiddeld bijna 2500 vacatures ontstaan.

Er zijn dus kansen, maar de nieuwste cijfers maken nog eens duidelijk dat het aanpakken van de werkloosheid de allerhoogste prioriteit moet hebben.  
Van werknemers en werkgevers. Van landelijke en lokale overheid. Samen moet het ons lukken om de werkloosheid terug te dringen.
Met het sociaal akkoord hebben we daar al een belangrijke basis voor gelegd.
Er is al een actieteam aan de slag om werknemers en werkgevers (op decentraal niveau) te ondersteunen bij de aanpak van werkloosheid.
Het kabinet heeft daar voor de komende twee jaar 600 miljoen euro voor uitgetrokken. Geld dat is bedoeld om (intersectorale) scholing te stimuleren en om mensen van werk naar werk te helpen.
Er is ook al begonnen met een doelgerichte aanpak van werkloosheid onder jongeren en ouderen. Daar heeft het kabinet de komende twee jaar ruim 115 miljoen euro extra voor uitgetrokken.
Het is een praktische aanpak die werkt. Eergisteren heb ik nog een betontimmerman ontmoet, die door de malaise in de bouw was ontslagen, maar dankzij omscholing een nieuwe baan heeft gevonden. Overal in het land moeten oude energiemeters worden vervangen door nieuwe slimme energiemeters. Dat gaat hij nu doen.
Ik vind dat een inspirerend voorbeeld.
En niet alleen in economisch slechte tijden.

Vakbonden en werkgeversorganisaties hebben aangegeven dat ze meer verantwoordelijkheid willen nemen op de arbeidsmarkt.
Daar hebben we in het sociaal akkoord afspraken over gemaakt.
De sociale partners gaan werknemers die hun baan dreigen te verliezen van werk naar werk begeleiden. Het liefst vóór ze werkloos worden. Werknemers worden dan niet op straat gezet, maar op weg geholpen naar een nieuwe baan. We gaan wettelijk regelen dat ze daarbij dan kunnen rekenen op een vergoeding, die gebruikt kan worden voor omscholing. Een vergoeding die afhankelijk is van het arbeidsverleden.    
De rol van de sociale partners bij werknemersverzekeringen wordt versterkt. Het doel is om de WW meer activerend te maken en mensen weer aan het werk te helpen vóór de maximumduur van de WW is bereikt.  

De sociale partners worden –  samen met de gemeenten – nauw betrokken bij de (35) regionale Werkbedrijven, die mensen met een arbeidsbeperking in gewone bedrijven aan de slag moeten helpen. De afspraak is dat er in totaal zo honderdduizend mensen (met een arbeidsbeperking) extra aan de slag komen in gewone bedrijven. En nog eens 25.000 extra bij de overheid. Niet in een sociale werkplaats, maar gewoon tussen de collega’s op de werkvloer.

Het sociaal akkoord betekent dus extra verantwoordelijkheid  en extra taken voor de vakbeweging. We zijn al bezig met het uitwerken van de afspraken. Waarbij we ons natuurlijk beseffen wat er in het verleden mis is gegaan met de uitvoering van sociale verzekeringswetten. We moeten voorkomen dat we die fouten nog eens maken. De parlementaire enquête onder leiding van Flip Buurmeijer is niet vergeten.
Maar ik vind het een positieve ontwikkeling dat de sociale partners deze verantwoordelijkheden op gaan pakken. Ik verwacht er veel van.
Het biedt ook perspectief voor de nieuwe FNV en de andere vakbonden met wie we het sociaal akkoord hebben gesloten. Het stelt de vakbeweging in staat om nieuwe successen toe te voegen aan de successen uit het verleden. Het stelt de vakbeweging in staat om werknemers en werkzoekenden vooruit te helpen.

Ik heb eerder een socialistische voorman uit de geschiedenis van de FNV geciteerd, en citeer nu een katholieke voorman: Alphons Ariëns.
Meer dan honderd jaar geleden –  in 1901 –  vertelde hij (in een toespraak) waarom werknemers zich in die tijd in een vakbond verenigden.
‘De arbeiders willen niet meer stil zitten. Ze willen hun bestaan verbeteren. Ze willen vooruit. Vooruit naar een nieuwe wereld, waar de arbeid minder zal drukken en het loon ruimer zal vloeien, waar de zon zal schijnen in een prettiger gezelliger woning en de werkman, zondags uitgaande met vrouw en kinderen, gevoelen zal, dat de afstand tussen hem en zijn patroon aanmerkelijk is ingekort.’

In de kern draait het daar volgens mij nog steeds om.
Om het verbeteren van het bestaan.
Om iedereen de kans te geven iets te maken van zijn of haar leven.
Om het behoud van werkgelegenheid en het behoud van een solide en solidair sociaal stelsel.
Mede namens Jetta Klijnsma en het kabinet feliciteer ik de nieuwe FNV en kijk uit naar de samenwerking met de nieuwe voorzitter. 
Met het sociaal akkoord hebben we laten zien dat we met elkaar echt iets kunnen bereiken. Kijk alleen al naar de verbetering van de positie van flexwerkers.
De samenwerking in de polder heeft in het verleden bijgedragen aan sociale stabiliteit en een gezonde groei van welvaart en werkgelegenheid. Ik heb er alle vertrouwen in dat verdere samenwerking daar  – nu en in de toekomst –  nog steeds voor kan zorgen.
Dat is in het belang van ons allemaal.