Staat van het Theater 2013

Op donderdag 5 september 2013 opende Minister Bussemaker in de Stadsschouwburg het theaterseizoen 2013. De Minister sprak over het belang van voldoende draagvlak voor kunst- en cultuurbeleid en over de ambassadeursrol die kunstenaars op zich kunnen nemen. Ook sprak ze over haar initiatief om te komen tot een 'Koninklijke Akademie van de Kunsten'.  Voorafgaand aan haar speech speelde het stuk 'Een eerlijk mens', waarin de Minister-President (gespeeld door Sieger Sloot) een toespraak houdt waarin hij de kunstwereld toespreekt tijdens de Mars der beschaving (manifestatie tegen bezuinigingen op cultuur).

Goed u allen hier te ontmoeten.

We zagen een mooi stuk. Waarin kunst doet wat het moet doen: uitdagen,choqueren, tot nadenken aanzetten. Kunstenaars houden de Minister-President eenspiegel voor. En vervolgens houdt hij de kunstwereld een spiegel voor. Misschienga ik voorstellen het in de Ministerraad te laten zien? [Reacties uit de zaal:‘doen, doen!’]

Ik zie het als een opdracht van de politiek om in het openbaar te sprekenover de waarden achter ons beleid. En over de dilemma’s waar we mee te makenkrijgen. Niet instrumenteel, maar gericht op idealen. En op die manier wil ookin gesprek gaan met u - over het cultuurbeleid, en over wat de kunst voor ónskan betekenen.

Daarom voel ik mij bepaald niet ‘onwennig’, hier bij Melle Daamen in deSchouwburg. Bij deze Staat van het Theater.

Integendeel.

De noodzaak om de betekenis van kunst én cultuur voor de samenleving onderwoorden te brengen, is voor u en mij groter dan ooit. En het verhaal hoe je datals overheid wil ondersteunen, vloeit daaruit voort.

Daarom wil ik het, in die volgorde, met u over die twee zaken hebben.

De monoloog die we net hebben gezien kwam tot stand door de vraag, die jongemakers meekregen van de Mug met de Gouden tand: ‘Is kunst een voorwaarde voordemocratie?’

Laat ik die vraag, als politicus, óók beantwoorden.

We leven in een tijd die bol staat van de veranderingen in de manier waaropwe met elkaar samenleven.
Transitiehoogleraar Jan Rotmans zei onlangs bij het VPRO-programma Tegenlicht:‘We leven niet in een tijdperk van verandering maar in een verandering vantijdperk.’

Zo merken we nu pas de enorme impact van technologie op ons doen en laten.

Mensen hebben meer dan ooit toegang tot kennis en informatie.
Het eigen initiatief en betrokkenheid bij allerlei kwesties wordt enorm vergrootvia sociale media. Mensen laten zich, minder dan vroeger sturen doorautoriteiten.

Maar dat heeft ook een keerzijde.
Er is een overvloed aan informatie, zonder context.
Mensen kunnen overal en op elk moment hun mening kwijt, maar de nuance enonderbouwing ontbreekt vaak.
Factfree politics kan alleen gedijen ineen klimaat waarin mensen wel kennis nemen, maar niet altijd begrijpen. Weloordelen maar niet altijd onderbouwen.

Veel meer dan voorheen heeft onze democratie ook échte ontmoetingen enverhalen nodig. Verhalen die context en duiding bieden. Jullie verhalen.
Theatermakers, maar ook schrijvers, musici en cabaretiers kunnen mensen diepgangbieden.
Ons scherpen in het vermogen om onderscheid te maken, kritisch naar zaken tekijken.
Jullie spreken onze verbeeldingskracht aan, ons vermogen om van ingesleten padenaf te gaan. En op een nieuwe manier naar de wereld te kijken. Dus ja, kunst iseen voorwaarde voor democratie.

Door hun creatieve omgang met technologie lopen ontwerpers vaak voorop in hetbedenken van nieuwe oplossingen voor bestaande problemen, zoals duurzaamheid entoenemende vergrijzing.

Die brede, maatschappelijke kracht van cultuur in de samenleving wil ikversterken.

Johan Simons zei in het programma Zomergasten dat de overheid de artistiekewaarde van cultuur verwaarloost.
Dat ben ik niet met hem eens. Maar ik vind wel dat het eenzijdig benadrukken vande artistieke waarde ons in deze tijd niet verder helpt.
Dat doet kunst en cultuur evenzeer tekort als het enkel maar benoemen van heteconomisch nut ervan.

Kunst speelt een belangrijke rol in het publieke domein tussen Staat enmarkt.
En cultuur kan zijn brede waarde pas bewijzen, als het de levens van onszelf enanderen vorm kan geven.
Daarom liggen de accenten van het cultuurbeleid niet alleen op kwaliteit, maarook op educatie, op het spreiden van het aanbod over het hele land. En op hetbereiken van zoveel mogelijk, verschillende mensen.

En dat moeten we de samenleving, in het publieke debat ook kenbaar maken.

Pas dan kunnen we afrekenen met het smalle frame van cultuur als willekeurigevrijetijdsbesteding of van kunst als een louter elitaire aangelegenheid.

En ik verwacht dat de kunstwereld dat publieke debat met mij sámen voert.

Ik doe een beroep op u, theatermensen.
U bezit als geen ander de gave van het woord.
Het vermogen om ons te overtuigen met woorden, met emoties.
U bent als geen ander in staat om die onmisbare waarde van kunst over hetvoetlicht te brengen.

Dat gaat verder dan je eigen product aanprijzen.
Joop van den Ende heeft al eens eerder in de Staat gevraagd: waar zijn deambassadeurs van de cultuurwereld?

Waar is de André Kuypers van uw sector die ervoor pleit dat elk kind inNederland tenminste  één keer in zijn leven een stuk van Vondel moet hebbengezien?
En waar is de Robbert Dijkgraaf van de theaterwereld?
Die gevestigde of jonge theatermaker, die ons via online-colleges meeneemt inzijn passie om op het podium menselijk relaties te onderzoeken?
Of de wereldproblemen van nu om te zetten in spel?

Natuurlijk moet je als autonoom kunstenaar soms afstand nemen en erboven gaanhangen. Misschien is het zelfs ook wel eens nodig om de samenleving voor even derug toe te keren.
Maar blijf er áltijd mee in gesprek.
Vertel ons, vertel Nederland wat de noodzaak is van wat je maakt!

Vorig jaar deelden Walter Bart, Ilay den Boer en Jeroen de Man hunsprankelende ideeën over de ‘staat van het theater’, hier in de Schouwburg.Lucas de Man van de Nieuwe Helden deed hetzelfde tijdens het laatsteVSCD-congres.
Het bruist van de jonge makers die de loopbrug van de schouwburg naar desamenleving nog verder uit willen gooien.

Van hun bevlogenheid, van uw engagement moeten we het hebben.

En u krijgt daarbij ook steun uit onverwachtse hoek.

Ik heb de KNAW gevraagd om een denktank van kunstenaars en wetenschappers teformeren. Om inhoudelijke munitie te leveren voor dat publieke debat over dewaarde van cultuur en cultuurbeleid.

En dat brengt mij op mijn tweede onderwerp. Hoe kan de overheid de onmisbarebetekenis van kunst en cultuur voor de samenleving, zo goed mogelijk teondersteunen?

Om te beginnen: aansluiten bij uw kracht.

Jeffrey Meulman, de grote man achter dit festival, zei me onlangs:

Als de theaterwereld iets níet wil, dan is het - ‘weer iets moeten’.

En naar die tijd van een sturende, alomvattende overheid wil ik ook zekerniet terug.
Ik heb al eerder gezegd dat ik onder de indruk ben van de veerkracht vaninstellingen, gezelschappen en kunstenaars.
U bent niet ten onder gegaan in de periode van forse economische tegenwind engeringe maatschappelijke waardering. Integendeel.

Er wordt meer dan voorheen onderling samengewerkt door gezelschappen enpodia.
Er wordt gezocht naar nieuwe publieksgroepen.
En er wordt volop geïnvesteerd in de relatie met het bedrijfsleven mecenaat enparticuliere gevers.

En ondertussen floreert het aanbod. Om even bij het theater te blijven. Alsik kijk naar het aanbod van het afgelopen en het komend seizoen, dan kan ikalleen maar heel enthousiast worden.

Er wordt hoge kwaliteit geleverd door de gerenommeerde gezelschappen, maar eris ook ruimte voor experiment en nieuwe theatervormen.
Er is nieuw engagement in de theaters [Ik verheug mij enorm op de voorstelling‘De verleiders’ die ik zo ga zien, over de vastgoedfraude. En ik ben benieuwdnaar de spiegel die ons via dat theaterstuk wordt voorgehouden]. Maar ook onzemusicals zijn onderscheidend.

Wie hier twee weken terug op een doordeweekse avond naar het Leidseplein wasgegaan, had ruim de keuze.
Toneelgroep Amsterdam stond met een stuk vanEugène O’Neill, hier in de grote zaal.
In diezelfde Schouwburg speelde een stuk van Warme Winkel, waarin jonge acteursen makers de achterkant van het theaterbedrijf lieten zien, en commentaarleverden op de gevestigde orde.
En een straat verder stond Tjitske Reidinga met de Ideale vrouw in Nieuwe de LaMar.   

Ik was daar, omdat ik uitgenodigd was vanwege mijn uitspraken overemancipatie. En ik merkte dat er een ander publiek zat, publiek dat niet zo snelhier naar de Schouwburg komt. Ik ben gewend om, net als u hier, stil te zittenen te luisteren. Zij reageerden op het stuk alsof ze naar de televisie keken.Eerst werd ik daar ongemakkelijk van. Maar later dacht ik: zó kun je ook naartheater kijken. Zo leer je dus ook weer van nieuw publiek. 

Die dynamiek, die verscheidenheid en vernieuwing zie ik overal in het landterug.
En die wil ik verder aanjagen.

Mark Ravenhill, één van debelangrijkste Britse toneelschrijvers, zei daarover onlangs bij de opening vanhet Edingburgh Fringe Festival:

‘Kunstenaars moeten vrij zijn, ook vrij van overheidssubsidies.
En ze moeten nieuwe mogelijkheden bedenken en krankzinnige ideeën,idealistische, dappere, ontregelende, boze woorden uitspreken en uitvoeren.
Want dat zijn de enige dingen die een adequaat antwoord vormen op de enormemeltdown van het kapitalisme en de enige manier waarop we voorwaarts kunnen ineen nieuwe toekomst.’ 

En ik ben dat met hem eens. Een té sterk sturende overheid kan die dynamiekin de weg zitten.

Ik geloof in een politiek die beslissingen neemt vanuit idealen.
Maar ik geloof ook in een overheid die voortdurend kijkt waar zijn toegevoegdewaarde zit. En die gericht keuzes maakt op basis van beide.

Laat ik u meenemen in mijn gedachtenvorming over een onderwerp dat u en mijna aan het hart ligt: de talentontwikkeling.

Ook de meest succesvolle kunstenaars, van Jan Taminiau tot Rem Koolhaas envan Theu Boermans tot Marlène Dumas hebben ruimte nodig gehad om zich te kunnenontwikkelen. 
Talent moet rijpen. Onder gunstige condities de kracht vinden om uit te vliegenen de wereld te bestormen. 
En de overheid móet dat blijven ondersteunen, je kunt het niet overlaten aan demarkt. Sterker nog:
Het is een voorwaarde om later in alle vrijheid te functioneren en op eigenbenen te staan.

Daarom hebben we de Nederlandse Muziekprijs voor jonge, veelbelovende musici.
Daarom hebben we de ondersteuning van jonge beeldend kunstenaars via hetMondriaanfonds.
En daarom kunnen jonge schrijvers subsidie aanvragen bij het Letterenfonds.

Met de beslissing om de productiehuizen geen Rijkssubsidie meer te geven, iser iets weggevallen. Dat besef ik.
Maar de fondsen blijven jong theatertalent ondersteunen.
Sterker nog: er komt éxtra geld vrij om bijzonder talent de kans te geven tewerken onder een gerenommeerde buitenlandse regisseur of gezelschap.
Aankomende regisseurs kunnen een subsidie voor nieuwe makers aanvragen. Of eenprojectsubsidie voor een experimentele voorstelling.
En vergeet vooral het private initiatief niet.
Een mooi voorbeeld is het schrijversstipendium van het Prins BernhardCultuurfonds.
Ook die betrokkenheid van particulieren bij talentontwikkeling, vind ik heelbelangrijk.

Ik hou goed in de gaten of dit huidige vangnet goed gaat werken.
Maar ik vraag u, om ook te kijken wat deze voorzieningen óns opleveren.

Ivo van Hove én Pierre Audi hebben vanaf dit podium eerder aangegeven dat zehet opleiden van nieuwe makers naar zich toe wilden trekken.
Omdat ze zich destijds zorgen maakten over het niveau van jonge makers die hetvuur moesten doorgeven.

Daarom hebben de grote gezelschappen en regisseurs meer verantwoordelijkheidgegeven om zelf dat talent op te leiden.

Ook daar moeten we het gesprek over voeren:

Pakken de gezelschappen dat goed op?
Hebben de jonge makers het gevoel dat ze, ook buiten de Schouwburg, hun vleugelskunnen uitslaan?
Is er ook plek voor de dwarsliggers, de talentvolle nar?
Wordt er niet teveel op safe gespeeld?

En maken we in tijden van crisis voldoende zichtbaar dat gemeenschapsgeldvoor jong artistiek talent, een uiterst zinvolle investering is?

Vaak wordt er gezegd: die heel succesvolle kunstenaars hebben de overheidniet nodig gehad. Zelf benadrukken ze vaak dat ze er nooit waren gekomen zonderhet netwerk van opleidingen en startsubsidies, het steuntje in de rug dat zenodig hadden om de sprong te maken.

Daarom ga ik met mensen als Jan Taminiau en andere, heel succesvollekunstenaars in gesprek om dit verhaal (over de weg die ze hebben afgelegd en wiehen daarbij hebben geholpen) ook uit te dragen.

Dames en heren,

Walter Bart pleitte vorig jaar vanaf dit podium voor (ik citeer hém) 
‘meer seks tussen politici en acteurs’.
Maar volgens mij is het vruchtbaarder als we elkaar inhoudelijk nog vakeropzoeken.
Om verder te praten over kwaliteit, over talentontwikkeling, overcultuureducatie. En over nieuwe onderwerpen die bij ons op de agenda staan.
Zoals de vraag of de relatie tussen aanbod van makers en afname van de podia nogvoldoende vruchtbaar is.
Krijgen de experimentele, jonge makers en de moeilijke, prikkelendevoorstellingen voldoende kans in de schouwburgen en op de podia?

Ik ga de samenwerking met de provincies en gemeenten hierover opzoeken.Financieringsstromen en andere regelingen
mogen elkaar niet meer in de weg zitten.
Een gezamenlijke visie moet leidend zijn voor de beslissingen die we nemen.

En daar hebben we ook uw ideeën en voorstellen voor nodig.

Ik reken op u als een constructieve gesprekspartner van de overheid.
Ik reken op u als ambassadeur die alle Nederlanders overtuigt van de onmisbarewaarde van cultuur.
En ik reken op u om ons, ook in deze onzekere tijden, te ontroeren, troost tegeven, te verbazen, scherp te houden, wakker te schudden, te confronteren en opnieuwe gedachten te brengen.

En daarom: om ons te laten dromen.

In de woorden van Saint Exupery:

‘Als je een schip wil bouwen, moet je mensen niet opdragen hout teverzamelen. Je moet niet het werk verdelen en orders geven. Leer ze eerst teverlangen naar de eindeloze zee.’