Onderzoek naar handelen Openbaar Ministerie bij seksueel misbruik RK-Kerk

Het Openbaar Ministerie is in het algemeen niet in gebreke gebleven bij de aanpak van misbruikzaken binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat er in het verleden afspraken bestonden tussen de RK-Kerk en het OM over de afhandeling van zaken tegen geestelijken. Wel is gebleken dat er in de praktijk overleg plaatsvond tussen het OM en de kerkelijke leiding. Dit kon ertoe bijdragen dat misbruikzaken tegen geestelijken vaak milder werden afgedaan. Dit blijkt uit het eindrapport van de Commissie Archiefonderzoek handelen Openbaar Ministerie bij seksueel misbruik Rooms-Katholieke Kerk dat minister Opstelten van Veiligheid en Justitie vandaag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.

Het onderzoek, dat is uitgevoerd door dr. M.W. van Boven, oud-algemeen rijksarchivaris, en mr. F.H. Koster, voormalig vice-president en voorzitter van de strafkamer van de Hoge Raad der Nederlanden, geeft inzicht in de wijze waarop het OM met name in de jaren ’50 en ’60 is omgegaan met misbruikzaken binnen de RK-Kerk. De onderzoekscommissie is in mei 2012 door minister Opstelten ingesteld na een verzoek van de Tweede Kamer.

De commissie heeft zich in het onderzoek geconcentreerd op de periode 1945-1980. Daarbij is vooral gekeken naar de arrondissementen waar de RK-Kerk het sterkst vertegenwoordigd was. In totaal konden 110 zaken tegen geestelijken in het onderzoek worden betrokken. De commissie heeft geen aanwijzingen gevonden dat er beleid bestond dat een milde afdoening of niet vervolgen van zedenzaken tegen geestelijken bevorderde. Uit de vele gevonden zaken blijkt dat het OM wel degelijk optrad in zedenzaken tegen geestelijken. Tegelijkertijd wijst het onderzoek uit dat een verdachte geestelijke vaker dan een gemiddelde niet-geestelijke verdachte een gunstiger afhandeling van een misbruikzaak ten deel viel. Dat is zichtbaar wanneer van beide groepen de percentages voorwaardelijke sepots en voorwaardelijke veroordelingen worden vergeleken. Opvallend daarbij is dat de geconstateerde verschillen in de vervolging wegvallen bij een vergelijking met verdachten uit een vergelijkbare sociale klasse. De onderzoekers concluderen dat de aangetoonde verschillen niet zozeer zijn toe te schrijven aan het feit dat de verdachte geestelijke was, maar dat deze te maken hebben met de positie van de verdachte op de maatschappelijke ladder.

De onderzoekers verklaren de gunstigere behandeling die met name de hogere geestelijkheid vaker ten deel viel mede uit het optreden van de RK-Kerk. De RK-Kerk bood faciliteiten voor behandeling en het voorkomen van recidive (bijvoorbeeld door middel van overplaatsingen) en trad daarover in overleg met het OM. De onderzoekers hebben ook enkele geruchtmakende zaken grondig geanalyseerd. Volgens de onderzoekers valt in een enkel geval een in het verleden genomen beslissing van het OM achteraf niet te begrijpen.

In de aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer schrijft minister Opstelten dat het onderzoek een belangrijke aanvulling is op al hetgeen tot nu toe rond het misbruik in de RKK is onderzocht. Een duidelijke conclusie is volgens de minister dat er, anders dan wel is gesuggereerd, geen aanwijzingen zijn gevonden voor beleid of algemene afspraken over een milde afdoening of het niet vervolgen van zedenzaken tegen geestelijken. Uit de vele aangetroffen zaken blijkt dat het OM optrad in zedenzaken tegen geestelijken. Tegelijkertijd wijst het casusonderzoek uit dat een verdachte geestelijke, evenals een verdachte uit een vergelijkbare sociale klasse vaker dan de gemiddelde verdachte een gunstiger afhandeling van een misbruikzaak ten deel viel. Het rapport geeft een helder inzicht in de patronen die met name in de jaren ’50 en ’60 konden bijdragen aan deze feitelijke rechtsongelijkheid. Slachtoffers hebben zich daardoor miskend kunnen voelen. Volgens minister Opstelten onderstreept het rapport het belang van een uniform en consistent vervolgingsbeleid en een uiterst zorgvuldige behandeling van misbruikzaken met oog voor de positie van slachtoffers.