Toespraak Asscher bij de overhandiging van de resultaten van het GINI-onderzoek

Toespraak van ministerAsscher (SZW) over inkomensongelijkheid bij de overhandiging van de resultaten van het Growing INequalities’ Impacts onderzoek (GINI), Amsterdam, 16 april 2014.

Goedemorgen Dames en Heren.

Het was niet eenvoudig om hier te kunnen zijn. Het is politiek hoogseizoen en dat betekent dus veel, en soms onvoorziene parlementaire verplichtingen. Om die reden moest ik eerder helaas op een laat moment afzeggen. Maar gelukkig is het toch gelukt om ruimte te vinden en kan ik hier nu deze publicaties over inkomensongelijkheid in ontvangst te nemen. Daar ben ik heel blij mee.

Er was ook alle reden om naar die ruimte te zoeken.

Inkomensongelijkheid is een belangrijk onderwerp dat samenhangt met ongelijkheid van kansen op 'goed' werk. Het onderwerp gaat me na aan het hart. Als vicepremier, als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, als sociaaldemocraat. Als iemand die vindt dat we in Nederland moeten vasthouden aan het vele goede wat we hebben, net als vele collega-politici, economen en burgers. Als iemand die ervan overtuigd is dat dit het beste kan als lonen en welvaart niet al te veel divergeren, omdat er grenzen zijn aan wat mensen acceptabel vinden. Omdat, als die grenzen worden overschreden, we maatschappelijke betonrot riskeren. En ook omdat we economische groei kunnen mislopen. Op die relatie tussen ongelijkheid en groei kom ik straks nog terug.

Inkomensongelijkheid is vooral ook een actueel onderwerp.

Dat blijkt alleen al uit de omvangrijke studies binnen het GINI-project. Er is dus niet alleen veel maatschappelijke en politieke, maar ook veel wetenschappelijke interesse voor inkomensongelijkheid. De GINI-studies laten zien dat de inkomensongelijkheid internationaal gezien de laatste decennia steeds groter is geworden, zij het niet overal in dezelfde mate en ook niet lineair, maar meer schoksgewijs. Daarvoor is 'robuust' bewijs, zoals 1 van de conclusies luidt. Ook zijn er aanwijzingen dat te grote inkomensongelijkheid slecht is voor de samenleving in onder meer sociaal, politiek en cultureel opzicht. Wel zijn de relaties tussen inkomensongelijkheid en sociale, politieke en culturele variabelen niet zo eenduidig en causaal, maar complex. De bevindingen werpen, zo luidt een andere conclusie, enkele belangrijke vragen op voor vervolgstudie. Het wetenschappelijke werk is dus nog niet gedaan. Dat had ik overigens ook niet verwacht, want wetenschappelijk studie is niet snel 'af', als dat überhaupt al mogelijk is. En dat geldt al helemaal voor complexe materie als waar we het vanochtend over hebben.

Ik ben blij dat er zo omvangrijk onderzoek en vervolgonderzoek wordt gedaan naar dit fundamentele onderwerp. Een diepgaande feitencheck en grondige analyse van causale verbanden over iets wat ons allen aan het hart gaat. En iets wat we eigenlijk allemaal in ons hart min of meer wel aanvoelen. Er zit vaak iets fundamenteel onrechtvaardigs aan gigantische inkomensverschillen. De meeste mensen voelen zich er gewoon niet comfortabel bij. Te grote inkomensverschillen drijven ons uit elkaar, tasten de sociale cohesie aan. Er knaagt iets bij de mensen die zich elke avond weer afvragen hoe ze de volgende dag rond moeten komen, maar óók bij de mensen die zoveel verdienen dat ze niet weten hoe ze het de volgende dag moeten uitgeven. Is dat verschil rechtvaardig? Werkt de 1 zoveel harder dan de ander? En hoe veranderen we dat op een manier dat iedereen er baat bij heeft en het rechtvaardig aanvoelt? Dat zijn de vervolgvragen waar de samenleving en de politiek mee aan de slag moet.

Dat het onderwerp leeft, blijkt ook uit mediaberichtgeving. Het is vaak in zijn meest doorgeschoten vorm dat het steeds weer en steeds meer opduikt. Dan gaat het om grote en soms onvoorstelbare verschillen in inkomen en - niet te vergeten - vermogen. En dat leidt dan tot dan tot berichten die een werkelijkheid schetsen die je je amper kunt voorstellen. Berichten met koppen zoals 'Vijf families zijn rijker dan twaalf miljoen Britten' (Trouw, 19 maart 2014). In dit bericht stond trouwens ook dat warenhuis Marks and Spencer 600 keer meer betaalt aan de top van het bedrijf dan aan het lagere personeel.

Het bericht is van 2014, maar zo'n kop had even goed uit een krant uit 1914 afkomstig kunnen zijn. De Franse econoom Piketty heeft dat onlangs inzichtelijk gemaakt in een boek over inkomens- en vermogensongelijkheid (Le Capital au XXIe siècle, 2013 / Capital in the Twenty-First Century, 2014). Hij baseert zich daarbij op een schat aan historische gegevens. De verhouding tussen arm en rijk in Europa was toen, in 1914, zeer scheef. 10% van de mensen bezat 90% van de rijkdom. En de rijkste 1% de helft van alle rijkdom. Een eeuw later zijn inkomen en vermogen in de VS net zo scheef verdeeld als in Europa vlak voor de Eerste Wereldoorlog. En Europa gaat inmiddels weer de kant op van de VS.

Maar in de tussenliggende eeuw liggen decennia waarin inkomens- en vermogensongelijkheid en de bestrijding ervan belangrijke punten van politiek en maatschappelijk debat waren, decennia van daadwerkelijke herverdeling, decennia van convergentie dus. Angelsaksische landen hadden progressieve belastingtarieven en een omvang van de collectieve sector die we nu onvoorstelbaar vinden. Het droeg bij aan de 'winter van de onvrede' in het Verenigd Koninkrijk. Aan deze tijd - van pakweg het einde van de Tweede Oorlog tot 1980 - kwam een einde door de Thatcheriaanse revolutie en Reagonomics. Sindsdien zijn de inkomensverschillen weer gegroeid en dat zien we dus goed terug in de GINI-studies. Ook Nederland had zijn omslag. De 'spreiding van kennis, inkomen en macht' van het kabinet Den Uyl maakte uiteindelijk plaats voor de 'no nonsense' van de kabinetten Lubbers.

Begrijpt u me niet verkeerd. Ik pleit hier niet voor herverdelingsrecepten uit de jaren 70. De tijden, economische omstandigheden en maatschappelijke werkelijkheden zijn nu anders dan toen. De recepten bleken bovendien niet te werken. Onvrede was de opmaat naar een tegenbeweging. Wel constateer ik dat internationaal gezien de slinger nu erg ver naar de andere kant is doorgeslagen. Terug naar 1914.

Dat besef leeft breed. Inkomensongelijkheid is volgens president Obama hét probleem van deze tijd. En hiermee kom ik terug op het punt dat we door te grote verschillen economische groei kunnen mislopen. Het World Economic Forum ziet in groeiende inkomensongelijkheid een bedreiging van de wereldeconomie. En uit onderzoek van het IMF komt naar voren dat grote inkomensverschillen economische groei niet bevorderen, zoals vanaf 1980 tot aan de (huidige) economische crisis breed werd aangenomen, maar eerder belemmeren. Ook een meerderheid van de Nederlandse economen staat nu kritisch tegenover groei van inkomensongelijkheid, zo bleek onlangs uit een peiling van economenforum Me Judice.

Het wetenschappelijke debat over de relatie tussen inkomensongelijkheid en economische groei laat ik graag over aan economen. Maar ik constateer wel dat er voldoende reden is om ook in Nederland kritisch naar de inkomensverdeling te kijken.

Daarbij past wel meteen een nuancering. De inkomens in Nederland zijn lang niet zo scheef verdeeld zijn als in de VS of het Verenigd Koninkrijk. Want ook dat blijkt uit de GINI-studies: de inkomensongelijkheid is hier beperkt in vergelijking met veel andere landen. En de toename in ongelijkheid dateert bovendien van een tijd geleden. Vooral in de 2e helft van de jaren 80 nam die sterk toe, maar sindsdien is de inkomensontwikkeling tamelijk evenwichtig geweest.

Dat is mooi. Maar tevreden achterover leunen, kunnen we zeker niet. Kijken we naar de vermogensverdeling, dan lijkt het erop dat het beeld in internationale vergelijking beduidend minder 'egalitair' is. 'Rijken worden rijken', opende de Volkskrant afgelopen zaterdag op basis van cijfers die het CBS voor het eerst heeft opgesteld. Nederland zou 'in de internationale top zitten' qua vermogensongelijkheid. Het onderwerp staat nu vol in de belangstelling van media en politiek. Eerder wees overigens ook econome en senator Esther-Mirjam Sent al op de scheve vermogensverdeling (Me Judice, 7 februari 2014). Maar andere studies laten weer zien dat de vermogensongelijkheid in Nederland beperkter is. Het blijkt dus lastig zonder meer te kunnen stellen dat de vermogensongelijkheid in Nederland groot is in vergelijking met andere landen, of dat de ongelijkheid (fors) is toegenomen. Wel mag worden aangenomen dat de vermogensverdeling 'schever' is dan de inkomensverdeling.

Maar ook wat betreft de inkomensongelijkheid moeten we alert blijven. Daar ben ik me terdege van bewust. En het kabinet neemt waar nodig en waar mogelijk ook maatregelen.

Een 1e punt van waakzaamheid betreft de werkloosheid. Inmiddels springen steeds meer economische seinen op groen, maar de arbeidsmarkt reageert traag op economisch herstel. Dat blijkt ook nu weer. De werkloosheid stijgt nog steeds en de aanpak ervan is dan ook absolute prioriteit van het kabinet. Met de Aanpak Jeugdwerkloosheid, met de sectorplannen. En zoals ik ook afgelopen maandag (in de Brokerlezing) al aangaf: ik denk over maatregelen die de loonkosten aan de onderkant verlagen, om zo voor meer banen te zorgen.

Maar extra banen zullen uiteindelijk vooral uit de groei van de economie moeten komen en zover is het dus nog niet. Ondertussen werkt de stijging van de werkloosheid wel door in het beroep op de bijstand. En wie in de bijstand zit, heeft weer een grotere kans op armoede. We zien de laatste jaren dan ook de armoedecijfers stijgen. De meest recente cijfers over de inkomensverdeling (na 2010) zouden daardoor mogelijk weer een wat schever beeld kunnen laten zien.

Ook de situatie van degenen die wél werk hebben, vraagt om waakzaamheid.

Aan de onderkant van de arbeidsmarkt hebben veel mensen te maken met oneerlijke concurrentie en schijnconstructies. In juridische zin valt vaak nog te twisten over de vraag wat wel en wat niet toelaatbaar is. Het 'grijze schemergebied' is groot. Maar in ethisch opzicht gaat het dan vaak al om - wat mij betreft - (volstrekt) onacceptabele praktijken. Vraag er Nederlandse vrachtwagenchauffeurs maar eens naar. Velen zien met lede ogen aan hoe Oost-Europese collega's in Nederlandse vrachtauto's tegen 'hongerlonen' door Nederland rijden. Ze (de Nederlandse truckers) worden uit de markt gedrukt en beroofd van een eerlijke kans hun brood te verdienen.

Wettelijk minimumloon, cao's en wettelijke eisen voor arbeidstijden en -omstandigheden zijn er niet voor niets. Mensen hebben recht op fatsoenlijk werk tegen fatsoenlijke betaling onder fatsoenlijke omstandigheden. Van zo'n loon moet je fatsoenlijk kunnen leven. Ik besef overigens goed dat dit de afgelopen jaren van crisis voor mensen niet altijd makkelijk was. Om die reden heeft het kabinet de lagere inkomens bij de bezuinigingen dan ook relatief ontzien.

Wat het kabinet ook absoluut wil voorkomen en bestrijden is een race to the bottom, waarin (illegale) betaling onder het wettelijk loon en ondergraving van arbeidsvoorwaarden gewone praktijk worden. Zo'n race zou ook aan de onderkant van het loongebouw vreten en op die manier de inkomensongelijkheid vergroten.

Het streven naar een rechtvaardige inkomensverdeling vraagt niet alleen aandacht voor de mensen die het minst verdienen, maar ook voor de middenklasse. In zijn boek over de VS (Reizen zonder John - op zoek naar Amerika, 2012) beschrijft Geert Mak de uitholling van de middenklasse die vanaf de jaren 70 alles geleidelijk ziet veranderen. 'De lonen stegen niet meer, de Amerikaanse industrie begon steeds meer werk uit te besteden aan lagelonenlanden, de automatisering kostte steeds meer arbeidsplaatsen en steeds meer vrouwen werkten' (van 1 middeninkomen kon een gezin niet meer rondkomen).

Ook hier geldt dat de situatie in de VS en Nederland niet zonder meer te vergelijken is. Maar wie de recente aandacht voor de positie van de middenklasse in Nederland volgt, komt wel elementen tegen uit Maks beschrijving. Haar koopkracht is in de afgelopen crisisjaren onder druk komen te staan. Ook hier verdwijnt werk door automatisering en outsourcing en dat geldt zeker (ook) voor banen van mensen met een middelbare opleiding. Sommige apocalyptische vergezichten schetsen een vergaande robotisering die de bijl zou zetten in de werkgelegenheid van de middenklasse.

Ik behoor niet tot de doemdenkers die zo'n slagveld zien aankomen. Ik denk niet dat zo'n voltreffer het hart van ons inkomensgebouw treft en de verdeling schever trekt.

Maar er is wel iets aan de hand. De werkloosheid neemt snel toe, het ontluikend economisch herstel moet zich nog vertalen in meer banen. Ondertussen zijn juist mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt het slachtoffer van de crisis; jongeren die net van school komen, ouderen die hun baan verliezen, allochtone Nederlanders die gediscrimineerd worden. En ook structureel is er iets aan de hand; de arbeidsmarkt verandert, waardoor het voor lager opgeleiden en zelfs middelbaar opgeleiden steeds moeilijker wordt een eerlijk inkomen te verdienen. Oneerlijke concurrentie holt de lonen uit, banen verdwijnen.

Maar ik behoor niet tot de doemdenkers, omdat ik geloof in de kansen die er liggen. Met goed onderwijs en scholing op het werk. Met handel en ondernemerschap. Met nieuw zelfvertrouwen voor onze maakindustrie en geloof in innovatie en techniek. Het is bijvoorbeeld het verhaal van Nederland als partnergastland op de Hannover Messe vorige week. Op de belangrijkste industriële beurs ter wereld gloorde een ander perspectief op de toekomst. En ik ben ervan overtuigd: in die toekomst is ook plaats voor een robuuste middenklasse.

Aan de top van het inkomensgebouw spelen weer andere zaken. Mensen hikken al lang aan tegen de grenzen van wat ze acceptabel vinden. Sterker nog: velen menen dat die grenzen al lang overschreden zijn. Exorbitante inkomens rekken het loongebouw aan de bovenkant op en vergroten daarmee de inkomensongelijkheid. Ik haalde eerder al het bericht aan over de inkomensverhouding bij Marks and Spencer tussen de mensen aan de top en op de werkvloer.

De maatschappelijke ophef over topinkomens en bonussen dateert al van (ver) voor de kredietcrisis en heeft zich sindsdien alleen maar verdiept. In de wereld, in Europa, in Nederland.

Het zijn zeker niet alleen de uitwassen in de financiële sector die mensen niet accepteren, hoewel de maatschappelijke woede over het grenzeloze graaien in deze sector wel heel groot was (en is). Als de kredietcrisis al een louterend effect had, dan lijkt dat van korte duur. Op Wall Street lag de gemiddelde bonus afgelopen jaar 15% hoger dan in 2012. Inmiddels zitten we al bijna weer aan het niveau van 2008. Het lijkt weer business as usual. Ook hier geldt weer dat de situatie in Nederland van een andere dimensie is dan in de VS, maar ook bij ons blinkt de sector niet uit door ingetogenheid. Dat geldt in bredere zin. Mijn collega Dijsselbloem heeft onlangs nog opgeroepen tot versobering van de cao's in de financiële sector.

Verder moeten grote bedrijven, met 50 werknemers of meer, straks verantwoording afleggen over wat de top verdient ten opzichte van gewone werknemers. Ze worden verplicht de verhouding tussen het salaris van de top en de gewone werknemer voor te leggen aan de ondernemingsraad (OR).

Wat betreft de (semi)publieke sector vindt het kabinet dat er sowieso een grens is bereikt. Vanaf 1 januari 2015 mogen topbestuurders in de (semi)publieke sector niet meer verdienen dan het salaris van een minister.

Maar - Dames en Heren - waar het in de kern om draait, is een goed leven. Dat is wat mensen in dit land willen. Dat is wat we met ons allen willen. Een goed leven met elkaar.

Waarbij er echt ruimte mag zijn voor verschillen. In een land waarin talent, initiatief en inzet passend worden beloond.

Maar ook een land waarin mensen eerlijke kansen krijgen zich te ontwikkelen en ontplooien. Waarin wordt gekeken naar hun toekomst, en niet naar hun afkomst. Waarin mensen worden beoordeeld op wat ze kunnen, en niet op wat ze niet kunnen.

Waar bovenal werken wordt beloond en wie hard werkt niet onder het minimum wordt geduwd door oneerlijke concurrentie.

Kortom, een land waarin iedereen zou mogen rekenen op goed werk voor een eerlijk loon en de inkomensongelijkheid de grenzen van het maatschappelijk betamelijke niet overschrijdt.

Daar zijn nu 3 dingen voor nodig.

  • Een grote sprong (giant leap) wat betreft de kwaliteit van het onderwijs, zodat elk kind een kans krijgt en volwassenen zich verder kunnen ontwikkelen.
  • Een stevige aanpak van de 'parasieten' op de arbeidsmarkt; de malafide werkgevers en uitzendbureaus die wettelijke eisen en premies ontwijken en cao-afspraken aan hun laars lappen.
  • Lagere loonkosten voor werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt, zodat werknemers meer kansen krijgen op een baan, en redelijke grenzen aan (de ontwikkeling van) de topinkomens.

Dit is wat ik nu als mijn opdracht zie. En ik zie uit naar uw vervolgstudies.

Hartelijk dank.