Toespraak van staatssecretaris Dekker bij de opening van het academisch jaar op de Universiteit Leiden

Toespraak van staatssecretaris Dekker (OCW) bij de opening van het academisch jaar op 1 september 2014 op de Universiteit Leiden.

Meneer de voorzitter, excellenties, burgemeester, bestuurders, onderzoekers, studenten,

Dames en heren,

Wat een eer om hier vandaag te mogen staan om u toe te spreken. Verschillende keren zat ik waar u zat. Als student, als onderzoeker en docent. En later, na mijn overstap naar de politiek, als wethouder, nauw betrokken bij de oprichting van het Leiden University College in Den Haag.

Ik vind het altijd een feest om weer terug te zijn in Leiden. Mijn alma mater. Onderweg hiernaartoe liep ik over het Rapenburg – langs de hortus, en dan over het bruggetje bij Barrera links doorsteken, naar het plein met deze imposante kerk. En dan komen al die herinneringen weer boven. Van de keren op en neer pendelen tussen het Pieter de la Courtgebouw achter het station en het Hugo de Grootgebouw, achter de singel, waar toen nog de rechtenfaculteit zat. De dagen in de UB op zoek naar dat ene boek of artikel dat me verder hielp bij mijn onderzoek. De vriendschappen die ik heb opgedaan tijdens mijn studietijd. En de avonden in de kroeg, waar we op achterop een bierviltje uittekenden hoe we de wereld gingen veranderen. De ceremonies en portretten van grote namen in het Academiegebouw. Het geeft een gevoel van trots dat je onderdeel mag zijn van een universiteit met zo’n lange traditie.

Mijn alma mater.

Leiden is de oudste universiteit van Nederland – opgericht in 1575 door Willem van Oranje.  Als een geschenk aan de Leidse bevolking voor hun verzet tegen de Spanjaarden.

Volgens velen die in Leiden werken en studeren – of dat, zoals ik, hebben gedaan – is Leiden ook de beste universiteit van Nederland. U begrijpt dat ik me daar nu als staatssecretaris niet al te nadrukkelijk over uit kan laten. Maar ik zal ook geen moeite doen om het te weerspreken.

Vandaag openen we het nieuwe collegejaar hier met z’n allen in de Pieterskerk. De Elcid-week is achter de rug – het echte werk gaat nu beginnen. Vanaf morgen stromen de collegezalen weer vol. 

Een nieuw begin.

En het raakt me dat een gedreven student als Laurens van der Graaff, en alumni Willem Witteveen en Lidwien Heerkens, die in de MH17 zaten, dit begin missen.

Net als hun medepassagiers, laten ze grote gaten achter.

Toen ik hoorde dat Aids-wetenschapper Joep Lange ook een van de passagiers van de MH17 was, heb ik vaak teruggedacht aan de prachtige, maar pijnlijke documentaire ‘Vluchten kon niet meer” van Hetty Nietsch.

De documentaire gaat terug naar de jaren tachtig en begin jaren negentig. De periode dat de aids-epidemie wereldwijd uitbrak en als donderslag bij heldere hemel veel, ontzettend veel, slachtoffers maakte onder vooral jonge homo’s.

De homo-emancipatie zette in die tijd haar eerste voorzichtige stapjes. Jonge mannen durfden te leven naar wie ze waren. En die trotse, zelfbewuste mannen stierven ineens met bosjes tegelijk aan een nieuwe, onbekende ziekte.
Met grof geweld teruggeduwd naar een wereld vol angst en schaamte.

Voor de buitenwereld werden deze mannen gebrandmerkt door een niet te missen vorm van huidkanker, vaak zichtbaar door grote vlekken in het gezicht. “Gay-cancer” werd het genoemd. Aids was niet alleen een ziekte, het was een stigma voor homo’s.

Waarom de jonge wetenschapper Joep Lange zich destijds in vredesnaam wilde bezighouden met wat één van zijn collega’s een ‘rare nichtenziekte’ noemde, was voor zijn omgeving dan ook een raadsel. Ze begrepen niets van zijn fascinatie voor de ziekte die niet alleen medisch, maar ook maatschappelijk zo complex was.

Als jonge internist, als jonge wetenschapper, stond Joep Lange, samen met onder andere Sven Danner, aan het bed van die jonge mannen.

In de loopgraven van het gevecht tegen een vreselijke ziekte, lieten deze wetenschappers hun compassie, hun lef, en hun fascinatie niet los.

Bleven ze onverminderd zoeken naar een medicijn, een vaccin, een remedie.

Het lijkt alweer zo lang geleden, dat hiv en aids in het Westen een doodvonnis waren.

In september 1993, in de allereerste week van mijn studie hier in Leiden, stierf René Klijn aan de gevolgen van aids. René Klijn was eerder zanger en model en had het jaar daarvoor in een uitzending bij Paul de Leeuw – zichtbaar verzwakt en liggende op een bank – laten zien wat voor rotziekte aids was. Aan het einde van de uitzending zong hij een lied – Mister Blue - dat vervolgens wekenlang op nummer 1 stond. Op zijn dertigste was hij, in de herfst van zijn leven, toch nog een hit-artiest geworden. Had hij aids een gezicht gegeven. Een belangrijk verhaal verteld.

Drie jaar na het overlijden van René Klijn, nog voor mijn afstuderen, kwam de zogeheten combinatietherapie beschikbaar.

1996, het jaar waarin de meeste eerstejaars hier in de kerk werden geboren, werd ook het jaar nul voor mensen met hiv en aids.

Wetenschappers gaven de toekomst terug aan mensen die soms al op het randje van de dood balanceerden.

Boden daarmee niet alleen een medicijn tegen een ziekte,
Maar ook een remedie tegen angst en schaamte.

Joep Lange en zijn collega’s bewezen waar de kracht van wetenschap op zijn sterkst is: daar waar wetenschappers tegen de heersende normen in durven gaan. Waar dwarsdenkers op zoek gaan naar hoe de wereld werkelijk in elkaar steekt. 

Alle grote namen die aan de basis van de moderne wetenschap staan, van wat wij vandaag de dag kennen, gingen tegen heersende conventies in.

Copernicus en Galileï deden revolutionair werk en legden eind zestiende, begin zeventiende eeuw de grondslag voor de astronomie van vandaag. Zij bewezen dat niet de aarde, maar de zon het middelpunt is van het zonnestelsel. Maar werden daarvoor verketterd door de kerk.

De Franse filosoof en wiskundige Descartes, die overigens nog enige tijd hier om de hoek op het Rapenburg heeft gewoond, gooide niet veel later alle zekerheden overboord. Stelde de objectiviteit van de menselijke waarneming ter discussie, alles wat moest worden betwijfeld. De enige waarheid die Descartes kon vinden was: 'Ik denk, dus ik ben'. Revolutionair voor de 17e eeuw – het begin van de moderne filosofie.

En dan breekt de Verlichting aan – de eeuw van de rede – waarin de wetenschap en het geloof in vooruitgang een vlucht neemt. Montesquieu, Newton, Voltaire, Rousseau, Adam Smith, Locke, Hobbes, Spinoza. En zo kan ik nog heel lang doorgaan. Wat moet dat een gave tijd zijn geweest. Het waren niet alleen de hoogtijdagen voor de wetenschap. De invloed van de Verlichting is ver daarbuiten tastbaar. Op het terrein van grondrechten, ons staatsbestel, de scheiding tussen de publieke en private sfeer, het idee van privacy, de scheiding tussen kerk en staat, respect voor de menselijke waardigheid, tolerantie voor diversiteit, de ideeën over onderwijs en opvoeding. Het heeft onze wereld voorgoed veranderd.

Het motto van de verlichting was ‘Sapere aude’ Durf te weten; durf te kennen. Immanuel Kant schreef erover. Hij riep op om moedig en kritisch te zijn. Om je eigen verstand te gebruiken en niet alleen te vertrouwen op de mening of kennis van anderen. Om je los te worstelen en te streven naar intellectuele zelfstandigheid. De vrijheid op te zoeken.

Het is een oproep die ook vandaag de dag niet vaak genoeg kan worden herhaald.

De universiteit is een prachtige plek waar vrijheid wordt gekoesterd.
Academische vrijheid is de voedingsbodem voor wetenschap en vooruitgang. De universiteit het instituut dat die vrijheid beschermt. Niet voor niets staat het gegrift in het zegel van deze universiteit: praesidium libertatis – bolwerk van de vrijheid.

Het is precies die traditie waarin ook het verhaal past van Rudolph Cleveringa. De decaan van de rechtenfaculteit sprak op 26 november 1940 in een publieke rede zijn afschuw uit over de maatregel van de Duitsers om joodse hoogleraren en docenten van de universiteit te verwijderen. Cleveringa werd opgepakt en opgesloten. Studenten gingen in staking, waarna de bezetter de deuren van de universiteit sloot. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, in een tijd van verdrukking, werd in Leiden geen wetenschap bedreven.

Gelukkig leven we sinds 1945 weer in vrijheid. En is het hier in Leiden een komen en gaan van onderzoekers en studenten van over de hele wereld.

Dames en heren,

De universiteit is als een stevig gebouw, met dikke muren. Muren die bescherming bieden aan eigenzinnige wetenschappers en studenten. Muren waarbinnen u de rust en ruimte vindt om uw werk goed te kunnen doen. Op zoek naar nieuwe kennis, nieuwe ontdekkingen, nieuwe doorbraken.

Maar die dikke muren kennen ook een andere kant. Want maar al te makkelijk wordt die beschermende omgeving een vesting. Een vesting waarin onderzoekers zich al dan niet bewust verschuilen. Met ramen zo hoog, dat ze nog net genoeg licht binnenlaten, maar het zicht op de buitenwereld ontnemen. Waardoor de wetenschap het gevoel met de realiteit soms dreigt te verliezen.

Ik zie dat bijvoorbeeld bij de enorme publicatiedruk die onderzoekers voelen. Het schrijven van wetenschappelijke artikelen behoort tot de kern van uw werk. Laat daarover geen misverstand bestaan. En u bent daarin ook ontzettend goed. In de Shanghai-ranking scoorde Leiden onlangs weer uitstekend. Maar wat zegt dat nu eigenlijk? Het gaat vaak om publicaties in zeer gespecialiseerde tijdschriften. Voor en door vakgenoten. Meestal in een taal die onbegrijpelijk is voor mensen van buiten. Ja, soms zelfs voor collega’s aan het andere eind van de gang. Als dat de enige manier is waarop we kwaliteit beoordelen, dan wordt de wetenschap wel heel erg klein.

Sowieso is het hele systeem van wetenschappelijke publicaties erg naar binnen gekeerd. De dure abonnementen van grote wetenschappelijke uitgeverijen maken uw werk nagenoeg ontoegankelijk voor mensen van buiten. U bent het zich misschien zelf niet eens zo heel bewust. Want toegang is voor u ook geen probleem. Van achter uw computer kunt u zo overal in. Maar dat is wél dankzij de contracten die uw bibliotheek afsluit en waar ze fors voor betaalt.

Toen ik laatst een artikel van mijzelf opzocht, stond ik zelf toch raar te kijken  toen ik op een betaalmuur stuitte. Kennis die met publiek geld tot stand is gekomen, is voor datzelfde publiek gewoonweg niet beschikbaar. En het holt het draagvlak voor de wetenschap uit.

Ik vind dat er meer aandacht moet komen voor de maatschappelijke functie en meerwaarde van wetenschap. Al was het maar omdat ik geloof dat in een land als Nederland, waarin we vrij en veilig leven in een open en democratische rechtstaat. Waarin we de afgelopen eeuw hebben gebouwd aan sociale zekerheden voor iedereen. Dat in zo’n moderne samenleving de verdere ontwikkeling van onze kennis door wetenschap eigenlijk het enige is dat ons nog met sprongen vooruit kan helpen. Technologische innovaties. Medische doorbraken. En ook slimmer beleid.

Wetenschap is geen doel op zich. Net zoals kunst pas kunst wordt als het wordt gezien, wordt kennis pas kennis als het wordt gedeeld. Met studenten, door het verzorgen van goed onderwijs. Met maatschappelijk organisaties, door in te spelen op actuele vragen en het debat aan te gaan. Met bedrijven, door bij te dragen aan nieuwe producten. En met iedereen die nieuwsgierig is, door uw passie voor de wetenschap over te brengen. U heeft hierin allemaal een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid.

Gelukkig zie ik steeds meer onderzoekers die dit ook vinden. Die helpen de discussie aan te wakkeren. Of gewoonweg concreet aan hun verantwoordelijkheid invulling geven.

Zoals initiatieven van jonge wetenschappers om ‘open access’ van wetenschappelijke artikelen te bevorderen. Zodat ook leraren, huisartsen en kleine bedrijven straks hun voordeel kunnen doen met de kennis die u hier creëert.

Of de onderzoekers op het Bio Science Park die samen met bedrijven werken aan nieuwe medicijnen. Zo ontwikkelde Crucell met onderzoekers van het LUMC het eerste vloeibare vaccin dat in één keer tegen vijf belangrijke kinderziektes beschermt. Via Unicef zijn hiermee al meer dan 500 miljoen kinderen in ontwikkelingslanden geholpen. 
Of kijk eens naar talenten als Freek Vonk en Ionica Smeets, die als een soort jonge versie van Robbert Dijkgraaf op televisie enthousiast over hun vak vertellen. Als híj praat over zijn onderzoek naar giftige slangen of zíj over priemgetallen, hangen we allemaal aan hun lippen.

En Corinne Hofman, doet het weer op een andere manier. Zij bestudeert als archeologe met een lokaal team van onderzoekers de kolonisatie van het Caribisch gebied vanuit de beleving van de oorspronkelijke bevolking. Regelmatig nodigt zij scholen uit bij opgravingen en organiseert zij tentoonstellingen en lezingen. Zo geeft ze de bevolking haar geschiedenis terug. Volgende week ontvangt deze Leidse wetenschapper, net als collega Dirk Bouwmeester, de prestigieuze Spinoza premie.

Ik word ongelofelijk enthousiast van dit soort initiatieven. Stuk voor stuk nemen onderzoekers hun verantwoordelijkheid. Allemaal verschillend - op een manier die bij hem of haar past. Maar één ding hebben ze gemeen. Zij laten zien dat wetenschap tweerichtingsverkeer is. De maatschappij is de kraamkamer voor de wetenschap. En tegelijkertijd voedt die wetenschap de samenleving met wat ze ontdekt.

Dames en heren,

Ik rond af met een oproep. En eigenlijk is mijn oproep aan u vrij eenvoudig.

Combineer academische vrijheid met maatschappelijke verantwoordelijkheid.

Geniet van de ruimte die u toekomt. Doe waar u zo goed in bent, durf te weten. Zorg dat u zich meet met de beste wetenschappers.

Geef studenten het beste onderwijs – ze hebben er recht op om te worden uitgedaagd. Geef ze een onvergetelijke tijd.

Studenten, werk hard en doe je best. Laat jezelf, en je docenten en hoogleraren versteld staan.

En houd bij dit alles altijd oog voor wat er om u heen gebeurt. Ook buiten de universiteit. Betrek anderen bij uw onderzoek. Denk na over actuele vragen. Deel uw kennis met anderen. Zorg dat uw invloed verder reikt dan papier en dat uw werk leidt tot echte verandering.

Want als u dát doel voor ogen houdt, kunt u het leven van mensen veranderen. Zorgen voor échte vooruitgang.

Zoals zoveel wetenschappers voor u dat deden. De grote namen uit de Verlichting. Geëngageerde wetenschappers als Rudolph Cleveringa, Joep Lange en Willem Witteveen. De beste manier om hen te eren, is door net zo relevant te zijn.

Dank u wel.