Toespraak van minister Ploumen bij de Afrikadag 2014

Toespraak van minister Ploumen (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) bij de Afrikadag op 1 november 2014 in Amsterdam.

Beste mensen,

Ik ben vereerd hier alweer voor de derde maal te mogen staan als minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De jaarlijkse Afrikadag van de Max van der Stoel Foundation is voor mij een bijzonder moment.

Juist als ik voor lastige dilemma's sta denk ik wel eens terug aan Max van der Stoel, en aan die andere illustere sociaaldemocratische voorganger, Evert Vermeer. Het waren mensen van de nuchtere, analytische afweging, los van tijdgeest of groepsdwang en met het eigen geweten als richtsnoer. Goede informatie, gedegen analyse en bewaking van de juiste focus geven de doorslag; dat is de les die ik heb getrokken uit hun voorbeeld. Ik wil u vandaag langs enkele van zulke dilemma's meenemen en de besluiten erover spiegelen aan die les.

Op sommige van mijn besluiten van de afgelopen twee jaar heb ik kritiek gekregen. Uiteraard. Die kritiek vind ik niet altijd terecht. Ook uiteraard. Maar over die categorie besluiten wil ik het vandaag niet hebben. Ik heb niet de bedoeling hier mijn gelijk te halen.

Ik wil het vooral hebben over die besluiten waarvoor ik brede steun kreeg, en soms zelf applaus. Applaus kan ongemakkelijker zijn dan kritiek. Bij een dilemma is het zelfs per definitie onterecht. Een echt dilemma kent daarvoor teveel verliezers; dat is nu net het verschil met een gewone keuze.

Afgelopen september bracht ik opnieuw een bezoek aan Zuid-Sudan. Nederland geeft al tien jaar lang substantiële hulp aan het gebied dat in 2011 een soevereine staat werd. Vanaf de onafhankelijkheid hielpen we met de bouw van een rechtsstaat. We trainden de nationale politie in de basisbeginselen van democratie en fatsoenlijke omgang met burgers. We hebben jonge Zuid-Soedanezen opgeleid tot moderne diplomaten aan ons instituut Clingendael.

Mijn bezoek in september stond in schril contrast tot een eerder bezoek dat ik begin 2013 bracht. Dat stond nog in het teken van vorderingen en uitdagingen bij de opbouw van een nieuwe staat. En toen raakten op 15 december 2013 de aanhangers van president Salva Kiir slaags met aanhangers van vice-president Riek Machar. Duizenden doden en 1,4 miljoen Zuid-Soedanezen op de vlucht is de trieste tussenbalans. Begin september heb ik het leed met eigen ogen gezien. De ellende is onbeschrijfelijk.

De huidige machthebbers doen vrijwel niets om het lijden van hun bevolking te verlichten. Ik heb daarom alle directe hulp aan de centrale overheid opgeschort. Dit jaar zouden we 35 miljoen euro investeren. Dat is teruggeschroefd. Onder de huidige omstandigheden kunnen we niet meer aan staatsopbouw via de centrale overheid doen.

De Kamer was het met mij eens, van links tot rechts. Maar het enthousiasme dat ik her en der proefde over mijn besluit deel ik niet. Dit was immers geen triomf, maar een nederlaag. Die jonge diplomaten op Clingendael waren goed bezig. Ze hebben nu hun boeltje gepakt. Onze politiemensen geven geen training meer aan de Zuid-Sudanese politie, maar zetten zich nu fulltime in om de bevolking te beschermen. Onze adviseurs bij de ministeries en andere instituties zijn vertrokken.

Het kan verkeren. We wilden een overheid op de lange termijn helpen bij de opbouw van een goed functionerende en democratische staat. Maar we zijn nu alleen maar bezig met het lenigen van de ergste noden op korte termijn. De enige opbouwactiviteit die we ondersteunen is die van ngo's. We hebben de regering ondubbelzinnig laten merken dat er geen sprake is van 'business as usual'. Maar dat kostte ons wel een troefkaart. En veel onschuldige mensen zijn de dupe. Dat vind ik geen reden voor tevredenheid. Ik hoop dan ook dat de leiders in Zuid-Sudan mij zo snel mogelijk een goede reden geven om ook de steun via de overheid te hervatten.

Rwanda is in veel opzichten het tegendeel van Zuid-Soedan. Waar de staat in Zuid-Soedan op dit moment niet functioneert of geheel afwezig is, is de overheid in Rwanda alomtegenwoordig. Ook dat levert een enorm dilemma op.

Sinds de genocide zijn in Rwanda, tegen alle verwachtingen in, nieuwe erupties van geweld uitgebleven. Er is indrukwekkende vooruitgang geboekt. Als economische groei ergens inclusief is , dan is het in Rwanda; de afgelopen 10 jaar is ruim een miljoen mensen de armoede ontstegen, kindersterfte is sterk gedaald en bijna alle kinderen gaan naar school. Wegen zijn aangelegd, de toerismesector bloeit. Het land heeft een goed ondernemingsklimaat en in het gender equality rapport dat de World Economic Forumdinsdag uitbracht is Rwanda met een zevende plek de hoogste binnenkomer. Ter vergelijking: Nederland staat op plaats 14.

Rwanda wil in 2020 onafhankelijk zijn van alle hulp. Maar ook hier een paradox: om dit doel te halen heeft het land juist de komende jaren heel veel hulp nodig. Nog altijd leeft 45% van bevolking onder de armoedegrens.

De bereidheid om Rwanda te blijven steunen is nog steeds groot bij die donoren, die menen dat wederopbouw, justitie en verzoening nieuw geweld kan helpen afwenden. Maar ondertussen groeien ook de zorgen. De kritiek op president Paul Kagame zwelt aan. De welvaart en het welzijn van de Rwandezen mogen toenemen, maar het veiligheidsdenken van de overheid moet er niet toe leiden dat de bevolking monddood wordt gemaakt.

Ik maak mij daar wel zorgen over. Veel maatregelen uit het verleden waren te verklaren en te begrijpen vanuit de tragische recente geschiedenis van het land. Maar nu, twintig jaar na de genocide, is het voor Rwanda tijd om minder verkrampt om te gaan met zijn binnenlandse veiligheid en meer vooruitgang te boeken met de mensenrechten.

We moeten zeker niet vergeten om te luisteren naar de Rwandezen. Hoe denken zij over wat hun land nodig heeft? Hoe kunnen wij voor hen een toekomst ondersteunen die de juiste balans vindt tussen vrijheid en sociaaleconomische groei en stabiliteit? Hoe vinden wij de juiste balans tussen steun, dialoog en politieke signalen over grondrechten?

Even verderop in het Grote Merengebied voerde de Ugandese regering eerder dit jaar harde wetgeving in die homoseksuelen criminaliseerde. Dat er een reactie moest komen was duidelijk, maar welke en wanneer? En gaan wij er op persoonlijke titel tegenin, of is het effectiever als we een coalitie smeden?

Uit de Ugandese homogemeenschap kwamen waarschuwingen: al teveel kabaal uit het Westen zou de standpunten in het land zelf kunnen doen verharden. Mensen met een andere seksuele oriëntatie vreesden dat hun positie zou kunnen verslechteren als homoseksualiteit geassocieerd zou gaan worden met het Westen. Stille diplomatie was wellicht beter.

In Nederland daarentegen was er druk om duidelijk en openbaar stelling te nemen. Niet alleen vanuit de homogemeenschap, maar door het hele politieke landschap tot en met de SGP toe. Toen de wet eenmaal was ondertekend kwam ook uit de Ugandese LHGT-gemeenschap de roep om een harde reactie. Nederland gaf die harde reactie en dat kreeg bijval. Juist in Nederland was er tevredenheid dat het kabinet duidelijk een grens had aangegeven. Fatsoenlijke omgang met mensen met andere seksuele oriëntaties is voor veel Nederlanders duidelijk een kernwaarde, een zeer grote verworvenheid.

Hier wil ik even terug grijpen op Evert Vermeer, naamgever van de Evert Vermeerstichting waaruit deze Max van der Stoel Foundation weer is voortgekomen. Vermeer was een van de grondleggers van ons huidige denken over internationale solidariteit. Hem ging het vooral om onze solidariteit met degenen die niet het fortuin hadden om geboren te zijn in het welvarende deel van de wereld. Om hen moet het gaan, niet om ons.

Ook Van der Stoel hield daar altijd aan vast. We herinneren hem ons als de man die destijds een belangrijk aandeel had in de val van het Griekse kolonelsregime en die in Tsjechië pontificaal op bezoek ging bij Charta 77. Dat was niet zozeer getuigenispolitiek. Dat waren vooral weloverwogen acties. Er zat een plan achter, met goede hoop op succes. Van der Stoel zag kansrijk verzet smeulen. Dat was wat hij aanblies met zijn bezoeken en interventies.

In alle bescheidenheid in het licht van deze historische voorbeelden: dat probeert dit kabinet ook te doen. In Uganda kozen we voor duidelijke stellingname, niet vanwege de sfeer rond dit onderwerp hier maar vanwege onze verwachtingen over effect daar. We probeerden daarbij de balans te vinden tussen het beschermen van LHBT-mensen daar en tegelijk in gesprek blijven met de Ugandese regering.

We gaven geen steun meer aan overheidsinstellingen die betrokken zouden kunnen worden bij het uitvoeren van de wet. En we gaven extra steun voor bescherming van activisten. Niet alle hulp werd opgeschort. Die voor voedselzekerheid en economische groei gaat gewoon door - die is immers in het belang van alle Ugandezen. En ondertussen zochten we achter de schermen steeds opnieuw het gesprek met de machthebbers - stille diplomatie dus, waarbij we voortdurend hintten op de economische schade die Uganda zou kunnen ondervinden. Ik denk dat we in dit geval de balans goed gevonden hebben. Het heeft in ieder geval niet verkeerd uitgepakt; de wetgeving is daar op dit moment voorlopig van tafel.

Soms zijn er geen dilemma's, dan moeten we gewoon meteen in actie komen. Al maanden zien we beelden van mensen die in in Guinee, Liberia en Sierra Leone op een gruwelijke manier ten prooi vallen aan een verschrikkelijk virus. Vele duizenden doden zijn er al gevallen. Achter die korte, feitelijke constatering gaan onvoorstelbare tragedies schuil. Veruit de meeste slachtoffers zijn vrouwen en meisjes; zij zijn het immers die doorgaans de zieken verzorgen en de begrafenisrituelen uitvoeren. Kinderen die achterblijven zijn vaak niet slechts wees, maar vaak alleen in de letterlijkste zin van het woord: niemand wil de kinderen uit een besmet gezin.

Mensen snappen niet dat het zolang kan duren voor er effectief wordt ingegrepen. En inderdaad, excuses zijn daar niet voor, hooguit verklaringen.

De internationale gemeenschap kwam traag op gang. Niet eerder hadden we te maken met een humanitaire ramp van deze omvang die werd veroorzaakt door een virus. Er bestaan internationale structuren om snel in te grijpen wanneer er een orkaan of andere natuurramp is geweest. Maar zoiets bestaat niet voor medische rampen zoals ebola. Deze ramp heeft nu aangetoond dat die structuren er moeten komen.

Liberia en Sierra Leone zijn fragiele staten die jarenlang burgeroorlog hebben gekend. De gezondheidszorg en overheidsinstellingen zijn zo zwak dat die landen zelf niet effectief konden ingrijpen toen de epidemie uitbrak. Er dreigt voedselschaarste, wat er nog was aan reguliere gezondheidszorg is nu helemaal uitgeteld. Mensen gaan nu dood aan ziektes die normaal gesproken behandelbaar zouden zijn.

In die landen dreigt nu een ramp achter de ramp. De effecten van de angst voor ebola - let wel: de angst voor ebola, niet de ziekte zelf - spreiden zich zelfs uit over grotere delen van West-Afrika. Ik ben ervan overtuigd dat we de epidemie onder controle gaan krijgen. De politieke wil en de middelen daarvoor zijn er nu, eindelijk. Maar tegelijk is nu de economie aan het instorten. Met mijn internationale collega's roep ik op om geen contraproductieve maatregelen te nemen. Het sluiten van grenzen leidt niet tot het uitroeien van ebola. Het schaadt wel de economie en daarmee de bevolking van de getroffen landen.

Er is een forse inspanning nodig om die schade nu zoveel mogelijk te beperken. Een gezamenlijke inspanning, op vele niveaus. De internationale gemeenschap zoekt naar mogelijkheden om zich voor langere tijd aan de regio te committeren. Ondernemers moeten de moed vinden om hun bedrijven daar juist nu open te houden. Zelf sta ik klaar om, zodra dat maar kan, een missie te leiden naar Guinee, Sierra Leone en Liberia. Ik hoop dat zoveel mogelijk bedrijven en ngo's zich zullen aansluiten. Er zal veel te doen zijn op het gebied van wederopbouw en ontwikkelingssamenwerking en de regeringen schreeuwen juist nu om investeringen. 

Dames en heren,

tot zover mijn tour d'horizon langs uiteenlopende moeilijke kwesties waarin wij per geval steeds verstandige afwegingen proberen te maken, in de geest van voorgangers als Van der Stoel en Vermeer. Informatie verzamelen. Kansen en risico's in kaart brengen. Nuchter de mogelijkheden overzien. Kunnen we invloed uitoefenen? Hebben we drukmiddelen? Geven we hulp? Hebben wij iets dat zij willen? En vooral: is de focus goed? Helpen we nu degenen die we willen helpen?

Want dat is wat dit kabinet wil: een bijdrage leveren aan positieve ontwikkelingen op die plekken in de wereld waar die ontwikkelingen het meest kwetsbaar, het meest kansrijk en het meest waardevol zijn. Ik ben er zeker van dat dit ook is wat Max van der Stoel en Evert Vermeer zouden willen. En ik ben er zeker van dat dit is wat u wilt. Dat geeft houvast, temidden van alle dilemma's.

Dank u wel.