Toespraak van minister Bussemaker bij het lustrumdiner van de Nationale DenkTank

Toespraak van minister Bussemaker (OCW) bij  het lustrumdiner van de Nationale DenkTank op 18 april 2015 in Amsterdam.

Dames en heren,

'Een goede school leidt op voor een samenleving die er nog niet is.' Een uitspraak van de Duitse cultuurfilosoof Peter Sloterdijk, die mooi aansluit bij waar we het vanavond over hebben. Hoewel we weinig zinnigs kunnen zeggen over een samenleving die nog niet bestaat, weten we twee dingen wél: onvoorspelbaarheid is een zekerheid, en technologie is een stuwende kracht.

Waar ik vanavond met jullie bij stil wil staan, is wat dat betekent voor het onderwijs. Daarbij ga ik er vanuit dat de toekomst de uitkomst is van menselijke keuzes die we vandaag en morgen met elkaar maken. En niet een abstract fenomeen, dat op een goede dag uit de ruimte op ons neerdaalt.

De vraag is daarom wat mij betreft niet zozeer, hoe de toekomst eruit zal zien. Maar hoe we wíllen dat de toekomst eruit ziet.

Natuurlijk, technologie brengt diepgaande veranderingen met zich mee. En dat gaat in een razend tempo. We zien hoe door robotisering banen verdwijnen en veranderen, en nieuwe banen ontstaan. En hoe het in die nieuwe banen steeds meer gaat om creativiteit, verbeeldingskracht en samenwerking – menselijke kwaliteiten die ons onderscheiden van robots.

We zien het in ons persoonlijke leven: aan de manier waarop we communiceren, tv kijken, dingen kopen, aan informatie komen.

En we zien het in het onderwijs. Kleuters leren thuis op de iPad lezen en rekenen. Oudere kinderen hebben via Google de hele wereld onder de knop van hun smartphone. Scholen, en ook leraren, bezitten niet meer het monopolie op kennis. En mede daardoor ook niet meer de vanzelfsprekende autoriteit van dertig jaar geleden.

Toch hoeven we er niet zonder meer vanuit te gaan, dat technologie onze samenleving en het onderwijs onherkenbaar zal veranderen. Want dan zeggen we eigenlijk: technologie maakt alles mogelijk, en wij moeten ons daaraan aanpassen.

Ja,  technologie is overal. Het verandert onze manier van samenleven, werken en leren. Het neemt ons veel uit handen. Maar wat het in onze handen légt, is de verantwoordelijkheid om er de potentie in te herkennen, én de uitdagingen en risico’s.

Het punt is daarom niet, of we technologie in de samenleving moeten terugdringen. En of we bijvoorbeeld in de klas iPads en educatieve apps en smartphones moeten stimuleren, of moeten tegenhouden.

Het punt is, dat we ons actief tot technologische veranderingen zullen moeten verhouden. En dat we dat ook jonge mensen zullen moeten leren.

Onderwijs gaat in mijn ogen, naast kennis en vaardigheden, ook altijd om het ontwikkelen van kritische distantie en onafhankelijkheid. Daarom vind ik het zo belangrijk dat er in het hele onderwijs ruimte is voor Bildung. Als motor voor ontplooiing op alle niveaus, voor iedereen. En niet als apart vak, maar verweven met de hele leerloopbaan.

Met Bildung bedoel ik: jonge mensen kritisch leren denken. Hen zelf inschattingen leren maken. Niet: het staat op YouTube, dus is het zo; nee, het staat op YouTube, dús moet je zelf nadenken.

Het betekent ook: leren functioneren in een samenleving waar verschillen zullen toenemen - denk aan de verpleegkundige die via zijn patiënten in aanraking komt met allerlei verschillende opvattingen over ziekte en gezondheid.

In dit leerproces, want dat is het, is de doorlopende dialoog tussen leerling en leraar - en trouwens ook tussen leraren onderling - essentieel en onmisbaar.

iPads, apps, of technologie die nog niet is uitgevonden, kunnen die dialoog geweldig faciliteren. Maar ze kunnen in mijn ogen alleen dát zijn: een hulpmiddel. Nooit een vervanging.

Denk aan leerlingen die radicale ideeën uit het Midden Oosten van social media plukken en die in de klas kenbaar maken. Daarover praten, uitgedaagd worden om te beargumenteren wat je zegt, het verschil leren tussen een mening en feit, is niet iets wat een puber leert van een app.

Nadenken leer je in de ontmoeting met iemand die dat zelf ook heeft moeten leren. Van een leraar die besef heeft van zijn eigen opvattingen, waarden en morele kaders. En van de impliciete en expliciete grenzen van onze samenleving.

In een artikel in NRC onlangs, haalde Frits van Oostrom een Amerikaanse onderzoek aan onder 25.000 studenten van 159 universiteiten. Op de vraag 'What matters in college' antwoordden zij en masse: de mate van interactie tussen student en staf. In dit onderzoek werden bovendien duidelijke positieve verbanden gevonden tussen deze relatie aan de ene kant, en cijfers, rendement, cumlaudes en het niveau van vervolgopleidingen aan de andere kant.

Een beeld dat door docenten onlangs bevestigd werd in een onderzoek van Fontys Hogescholen, onder ruim vijfhonderd docenten. Zij geven aan dat ze hun motivatie halen uit leerlingen hun eigen talenten laten ontwikkelen en hen helpen gelukkige mensen te worden.

Tegelijk speelt natuurlijk de ontwikkeling van MOOCs en online onderwijs, en de fantastische mogelijkheden daarvan. Is dat dan een onwenselijke ontwikkeling?

Het ligt er maar aan hoe je het inzet.

Vorige week stond er in Trouw een ingezonden stuk van Jeanne de Bruijn, hoogleraar aan de Roosevelt Academy en de VU. Ze haalde een anekdote aan van een docent die, jaren geleden, zijn colleges opnam op een bandrecorder en die voorin de collegezaal zette. Hij dacht: dat is efficiënt. Dan kan in ondertussen wat anders doen, zoals onderzoek, terwijl de studenten naar het bandje luisteren.

Toen hij na twee weken ging kijken, zag hij in de collegebanken geen studenten, maar alleen cassetterecorders die opnamen maakte van zijn bandrecorder colleges. Zo moet het dus niet.

De essentie van MOOCs, en ook van flipping the classroom, is – als het goed is – níet primair dat het onderwijs er efficiënter van wordt. Maar dat het kennis en de dialoog daarover tussen docenten en studenten, en tussen studenten onderling, juist versterkt en verdiept. Dat het inspireert, en studenten stimuleert om over de grenzen van hun vakgebied heen te kijken. Dan voegt technologie werkelijk iets toe.

De enorme potentie van mensen, en wat ons onderscheidt van robots en computers, schuilt juist in het feit dat we de manier waarop we onze kennis en vaardigheden inzetten, kunnen leren verbinden met onze persoonlijkheid en onze vorming als mens. In samenwerking en in de ontmoeting met anderen.

Ik denk daarom, dat technologische ontwikkelingen het belang van de vorming van ons mens-zijn, alleen maar verder zullen onderstrepen. En dat het een belangrijke opdracht is van het onderwijs in de 21ste  eeuw, om dáár op in te spelen.

Laat me dat illustreren aan de hand van het volgende verhaal.

In 1903 ontwierpen de gebroeders Wright het eerste gemotoriseerde vliegtuig dat echt van de grond kwam: de Wright Flyer. Het  was een staaltje technisch vernuft en creativiteit. En het product van vele uren experiment. Maar wat dit vliegtuig letterlijk en figuurlijk hemelbestormend maakte, was een fundamentele keuze.

De gebroeders Wright kozen er bewust voor, om het vliegtuig ondergeschikt te maken aan de mens die het bediende. In hun ogen moest de mens de machine de baas zijn – en niet andersom.

Daar zat een gedachte achter. De gebroeders Wright wisten, dat hoe stabieler je een vliegtuig maakt, des te minder bestuurbaar het is. En hoe minder stabiel, hoe beter bestuurbaar en hoe gemakkelijker je kunt manoeuvreren. Belangrijk, omdat een piloot nooit weet welke weersomstandigheden hij of zij onderweg tegenkomt.

Een instabiele machine in instabiele omstandigheden stabiel houden, vraagt kennis en ervaring. Maar ook creativiteit, lef en zelfstandig en kritisch kunnen denken. Om een onderzoekende houding. En om mentale weerbaarheid en wendbaarheid in alle situaties. Precies de vaardigheden en kwaliteiten die leerlingen en studenten nodig hebben in de samenleving en op de arbeidsmarkt van de toekomst.

In deze context is het interessant, dat vliegtuigbouwers Airbus en Boeing twee tegengestelde keuzes maakten in het ontwerp van de modernste fly-by-wire vliegtuigen; zeg maar vliegtuigen als een soort spelletjescomputers. 

In toestellen van Airbus heeft de piloot een kleine joystick, die hem de rol van ‘operator’ geeft: degene die het computersysteem dat alles volautomatisch meet en regelt, controleert.

Boeing heeft juist gekozen voor  een ouderwets grote stuurknuppel, die - weliswaar kunstmatig - dezelfde feedback geeft, als de feedback die piloten voelden toen ze nog direct controle hadden over de besturing van het vliegtuig. Omdat uit onderzoek blijkt dat voelbare (haptische) feedback effectiever is, dan alleen visuele aanwijzingen op een scherm om een piloot attent te maken op situaties die van tevoren niet te voorspellen zijn.

Met andere woorden: in de geest van de gebroeders Wright, kiest Boeing er in de 21ste eeuw voor, om de uiteindelijke verantwoordelijkheid in handen van de piloot te leggen – ook al is dat technologisch gezien niet nodig.

En misschien denken jullie op dit moment ook aan het afschuwelijke ongeluk met het GermanWings toestel.  Dus ik wil benadrukken dat ik niet bedoel, dat vorming alles kan voorkomen en van ons perfecte mensen maakt.

Wat ik bedoel te zeggen, is dat technologische vooruitgang onze menselijke verantwoordelijkheid niet minder maakt, maar juist scherper in beeld brengt. Dat we, ook in een hyper-geautomatiseerde omgeving, altijd kunnen kiezen voor de menselijke factor.  En dat we kunnen besluiten om technologie, computers en robots ondersteunend te laten zijn in de interactie tussen mensen, in plaats van leidend.

Willen we dat het computerprogramma van onze zelfbesturende auto de keuze maakt tussen een brug afrijden of een kind aanrijden, of willen we die keuze zelf maken?

Willen we dat onze arts voor behandeling A kiest, omdat de allernieuwste medische software haar dat aanraadt, of willen dat zij ook haar kennis, ervaring en intuïtie gebruikt, die haar misschien vertelt dat behandeling B beter is?

Technologische ontwikkelingen vragen van ons om méér mens te worden, in plaats van minder mens.

En ik denk dat het onderwijs van de toekomst – en dus eigenlijk dat van vandaag – dáár op gericht moet zijn. Op mensen breed leren denken, op moreel besef ontwikkelen, op verantwoordelijkheid dragen voor het werk dat je doet. Een lerend leven lang.

Dit vraagt ruimte voor creativiteit, voor ondernemerschap, en voor multi- en interdisciplinair denken en werken. Niet alleen voor excellente academici, maar ook voor jonge kinderen, vakmensen en hbo-professionals.

Dat dit kan en ook al gebeurt, zag ik in mijn tours langs roc’s en hogescholen en universiteiten. En ik wil docenten, schoolleiders en studenten en ook lerarenopleiders stimuleren om dit op hun eigen manier vorm te geven en ermee te experimenteren.

Ik weet dat de Nationale Denktank zich hier al tien jaar voor inzet. Door jullie bijdragen aan  grote maatschappelijke vraagstukken, en zeker ook doordat jullie voor het leven DenkTanker zijn. Jullie zijn de belichaming van een leven lang interdisciplinair en grensverleggend denken en samenwerken.

Daarom ben ik heel trots dat OCW de komende twee jaar partner van de Nationale DenkTank zal zijn. En vind ik het heel waardevol, dat jullie je de komende tijd in mini-denktanks richten op de vormgeving van de wetenschapsagenda, en op de toekomst van het beroepsonderwijs, het mbo en het hbo.

Ga daar vooral ook over in gesprek met de OCW-ers die hier vanavond zijn, van wie sommige ook DenkTanker zijn.

Tot slot. Vanavond zijn er ook een aantal tafeldiscussies. Ik kan daar vanwege een andere afspraak helaas niet bij zijn. Maar gelukkig mag ik wel een vraag inbrengen. Die luidt als volgt:

Hoe kunnen we jonge mensen leren om gebruik te maken van de nieuwe mogelijkheden die technologie ons in alle opzichten biedt én hoe kan het onderwijs zélf gebruik maken van technologische mogelijkheden? Met andere woorden: vraag niet hoe de toekomst het onderwijs zal vormen, maar hoe het onderwijs de toekomst zal vormen. Welke toekomst kiezen jullie, en welke rol spelen technologie en vorming daarin?

Van harte gefeliciteerd met jullie jubileum!

Ik wens jullie een inspirerende avond. Dank jullie wel.