Toespraak van minister Bussemaker tijdens de 3e OESO Skills Strategy workshop bij de SER

Toespraak van minister Bussemaker (OCW) tijdens de 3e OESO Skills Strategy workshop bij de 3e OESO Skills Strategy workshop (SER) in  Den Haag op 8 september 2016.

Dames en heren,

Goed om u hier allemaal te zien, bij deze 3e bijeenkomst.

We hebben mooie agenda voor vandaag, want we gaan aan de slag met 9 concrete uitdagingen die de OESO voor ons heeft geformuleerd. Ik vooral erg uit naar uw praktijkverhalen, want ik denk dat er al veel goeds gebeurt, dat we nog niet goed op ons eigen netvlies hebben. Voor we daarop doorgaan, wil ik iets zeggen over de essentie van deze bijeenkomst.

Als we praten over de vaardigheden die we in onze samenleving nodig hebben – naar scholing, naar bildung, naar persoonlijke ontwikkeling – gaat het mij erom dat we allereerst kijken naar kansen. Onze mate van beschaving is te zien aan de kansen die je krijgt om te worden wie ze willen zijn.
Ik moet daarbij denken aan Mahatma Gandhi, die ooit zei: ‘No culture can live, if it attempts to be exclusive.

Ik heb daar afgelopen maandag het nodige over gezegd bij de opening van het mbo-jaar, het hogeschooljaar en het academische jaar. We hebben die 3 jaren bewust op een dag geopend, om de nadruk te leggen op gelijke kansen. De kans om je eigen reis door het onderwijs af te leggen, waar je eindpunt ook ligt. En ik heb daar ook 3 voorwaarden voor het onderwijs neergelegd, om die gelijke kansen te blijven bieden: een stimulerende, verwelkomende cultuur op instellingen, soepele overgangen tussen niveaus en sterke netwerken in een buiten het onderwijs.

Vandaag praten we o.a. over het logische vervolg hierop. Want gelijke kansen stoppen niet bij het halen van je diploma. Leren, ontwikkeling en persoonlijke vorming gaan daarna gewoon door. Als we het dus vandaag hebben over vaardigheden, dan moet dat altijd in het kader staan van sociale inclusie.

Juist om die reden is het ontzettend goed dat we deze Skills Strategie samen vormgeven. Want we missen het punt als de overheid van bovenaf een strategie bedenkt en gaat opleggen. Talenten herkennen en kansen geven is een missie voor ons allemaal. Iedereen kan een held zijn voor iemand anders. Er ligt hier een taak voor werkgevers en wethouders, voor scholen en sociale partners, voor maatschappelijke organisaties en ministers.

Ik ben daarom blij dat de SER zo’n actieve, verbindende rol spelen om die maatschappelijke opdracht concreet te maken.

De urgentie voor zo’n concrete strategie is groot. Vorige week bracht het SCP een rapport naar buiten waaruit bleek dat scholing de afgelopen 10-15 jaar zo’n beetje gelijk is gebleven, juist in een tijd van grote veranderingen en nieuwe vraagstukken. Het SCP laat ook een scholingskloof zien. Het zijn vooral de hoger opgeleiden die formele scholing volgen. Maar dat niet alleen, het zijn diezelfde hoger opgeleiden die relatief veel op hun werk leren. Juist als mensen zich scholen stimuleert dat informeel leren.

Hoe mooi dat mechanisme ook is, het vergroot wel de kloof met groepen die het op de arbeidsmarkt al moeilijk hebben. Dan heb ik het over lager opgeleiden, om ouderen en migranten, om flexwerkers, kwetsbare groepen. Zij doen weinig aan scholing en leren ook weinig informeel op het werk en daarmee wordt de afstand steeds groter. Juist deze groepen moeten we betere kansen bieden. Doen we dat niet, dan worden sociale scheidslijnen vergroot en groeien groepen meer en meer op in gescheiden werelden. En dat is een gevaarlijke aantasting van het sociale fundament in onze samenleving.

We moeten daarom ook kritisch kijken naar structuren die ons daarbij in de weg zitten. Zoals beleid dat onbedoeld niet blijkt te werken, of financiering die z’n doel voorbij schiet. Ik denk dan onder andere aan de fiscale scholingsaftrek. Het CPB heeft daar onlangs naar gekeken en hun evaluatie was niet mis. Het blijkt dat vooral hoger opgeleiden en hogere inkomens gebruik maken van de scholingsaftrek. In meer dan driekwart van de gevallen hadden deze mensen ook zonder aftrek de opleiding wel gevolgd. Of men gebruikte de aftrek voor randzaken, zoals het volgen van een duikcursus, het kopen van kantoormaterialen of de afschrijving van een computer.

De scholingsaftrek is daarmee een instrument van ruim 200 miljoen euro per jaar, dat volgens het CPB niet erg effectief is. Lager opgeleiden en mensen met een klein budget worden er onvoldoende mee bereikt en onvoldoende bediend. Dat kan niet de bedoeling zijn. Ik ga hier dus op korte termijn iets aan doen.

Met de scholingsaftrek noem ik een aspect waar ik zelf een bijdrage kan leveren. Ik hoop zo meteen van u ook voorbeelden te horen, die laten zien wat al goed gaat en beter kan. We gaan onder andere horen uit de timmerindustrie (waar veel lager opgeleiden werken), de uitzendbranche en van een groot energieleverancier. Dat er voorbeelden zijn uit zulke diverse sectoren, is een heel goed teken. Maar het is daarom juist belangrijk dat sectoren over elkaars muren kijken en initiatieven samen uitbreiden.

Laat ik u nog een voorbeeld uit het onderwijs noemen, waar ik zelf erg trots op ben. Dat zijn de regionale investeringsprogramma’s in het mbo.
Er lopen zo’n 50 programma’s in uiteenlopende sectoren, van chemie tot agro en van logistiek tot zorg, waarbij publieke en private instellingen samenwerken en naar vormen zoeken waarbij onderwijs en werk elkaar versterken en nog beter op elkaar aansluiten.

Het aardige is dat de basis voor succes vaak in de regio wordt gevonden, dichtbij de werkvloer en instellingen. Dat principe heb ik ook weer gezien bij de jaaropeningen, deze week: de meest succesvolle initiatieven komen uit praktische samenwerking in de regio. Ik denk dat we daar de sleutel tot succes moeten zoeken.

Laat ik tot slot nogmaals benadrukken hoe belangrijk het is dat we hier met verschillende achtergronden zitten. Ik kijk uit naar een open en eerlijke uitwisseling van gedachten en ideeën. Het is goed om elkaar positief kritisch te bevragen, zodat we ook onze conclusies en oplossingen zo sterk mogelijk formuleren.

En ik daag u uit om met 3 nieuwe ideeën naar huis te gaan, die u morgen meteen kunt toepassen. Want een gezamenlijke strategie is belangrijk, maar het is nog maar het begin. Het gaat erom hoe die gaan uitvoeren en wat we er elke dag mee doen op de werkvloer, in het klaslokaal en thuis aan tafel. Laten we dus steeds zoeken naar een zo praktisch mogelijke vertaalslag van alles wat we hier bespreken.

Ik wil u alvast hartelijk danken voor uw inzet en bijdragen tijdens deze 3 bijeenkomsten. En ik wens u een inspirerende en leerzame dag, waarbij we gezamenlijk dat sociale fundament van gelijke kansen versterken.