Aankondiging van enkele spoedreparatiemaatregelen in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Wet op de dividendbelasting 1965 inzake de fiscale eenheid

De Hoge Raad heeft op 8 juli 2016 in twee zaken zogeheten prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over de verenigbaarheid van het Nederlandse fiscale-eenheidsregime in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met het recht op vrije vestiging op basis van het EU-recht. Op 25 oktober 2017 heeft de advocaat-generaal (A-G) van het HvJ EU in beide zaken conclusie genomen. Zo’n conclusie is een advies aan het HvJ EU over de wijze waarop volgens de advocaat-generaal door het HvJ EU uitspraak zou moeten worden gedaan in een bepaalde zaak.

Het kabinet is verheugd dat de A-G in de zaak betreffende de weigering van de aftrek van een valutaverlies een voor Nederland positieve conclusie heeft genomen. Gezien de inhoud van de conclusie in de zaak betreffende de weigering van de aftrek van rente vanwege de toepassing van de renteaftrekbeperking van artikel 10a van de Wet Vpb 1969 bestaat er echter een risico dat de daarop betrekking hebbende uitspraak van het HvJ EU voor Nederland negatief uitpakt. Niets doen of het in buitenlandse situaties toekennen van de voordelen van de fiscale eenheid is dan geen reële optie. Een negatieve uitspraak in deze zaak zal naar verwachting tot gevolg hebben dat uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag door internationaal opererende bedrijven wordt vergemakkelijkt, waarbij de structurele derving zou kunnen oplopen tot enkele honderden miljoenen euro’s per jaar. Voor nu nog openstaande belastingaanslagen over het verleden kan de incidentele derving in het slechtste geval oplopen tot ongeveer 400 miljoen euro’s. Deze incidentele derving is bij een negatieve uitspraak niet te voorkomen omdat de wetgeving met spoedreparatiemaatregelen niet tot een datum vóór het verschijnen van dit persbericht kan terugwerken. De gevolgen voor de toekomst kunnen nog wel worden beperkt. Om die reden vindt het kabinet het noodzakelijk nu al aan te kondigen op welke wijze in spoedreparatiemaatregelen zal worden voorzien als het HvJ EU de voor Nederland negatieve conclusie in deze zaak zou volgen. In de bijgevoegde brief aan de Tweede Kamer worden deze spoedreparatiemaatregelen beschreven. De in de betreffende brief verwoorde spoedreparatiemaatregelen kunnen zo spoedig mogelijk na de uitspraak van het HvJ EU als wetsvoorstel ter behandeling worden aangeboden aan de Tweede Kamer, mocht de uitspraak in deze zaak daartoe aanleiding geven.

In dat wetsvoorstel zal worden geregeld dat die spoedreparatiemaatregelen ingaan met terugwerkende kracht tot en met het moment van publicatie van voornoemde brief en dit persbericht, te weten woensdag 25 oktober 2017, 11:00 uur.