Minister-president neemt rapport Van Baalen in ontvangst

Minister-president Rutte heeft vrijdag 1 december 2017 op het ministerie van Algemene Zaken het rapport van het onafhankelijk historisch onderzoeksteam onder leiding van prof. dr. C.C. van Baalen over de totstandkoming van de bepaling van het inkomensbestanddeel van de grondwettelijke uitkering van leden van het Koninklijk Huis in ontvangst genomen.

De aanleiding voor de opdracht tot dit onderzoek was berichtgeving in de media vorig jaar waarin werd aangegeven dat Koningin Juliana gecompenseerd werd in de grondwettelijke uitkering voor de belasting die zij vanaf 1973 ging betalen.
 
Conclusie van het historisch onderzoek is, dat uit niets in de bestudeerde documenten is gebleken dat er een dergelijke specifieke compensatieregeling, of zogenaamde ‘geheime belastingdeal’, was.
Er kwam een compleet nieuwe regeling, met allerlei vernieuwingen, waarvan gedeeltelijke opheffing van de belastingvrijdom en invoering van een inkomensbestanddeel er twee waren. Dat deze elementen onderdelen waren van de veelomvattende herinrichting van de financiële structuur voor het Koninklijk Huis, werd niet door de regering verzwegen.
 
Begin jaren ‘60 werd het koningschap bekostigd door opbrengsten uit het Kroondomein, niet-geïndexeerde uitkeringen voor personele en materiële kosten van Koningin Juliana, haar echtgenoot en de vermoedelijke opvolger, en de belastingvrijdom. Daarnaast werden paleizen ter beschikking gesteld. Dit stelsel bleek niet langer bestand tegen de algemene loonontwikkeling, oplopende inflatie en dalende opbrengsten uit het Kroondomein. De kosten van het koningschap werden in toenemende mate bekostigd door in te teren op het privévermogen van Koningin Juliana.
 
Bij de stelselherziening stond het realiseren van een solide, publieke basis voor de uitgaven voor het koningschap centraal. Hiertoe behoorden de onderbrenging van de uitgaven voor het koningschap op de begrotingen van diverse ministeries, de beëindiging van het Kroondomein als bron van financiering van het koningschap, een bestendige regeling voor de paleizen, beperking van de belastingvrijdom, de invoering van grondwettelijke uitkeringen met een inkomenscomponent en een component voor personele en materiële kosten, en de indexeringssystematiek daarvan.
 
De herziening werd mogelijk gemaakt door de aanpassing van verschillende wetten, een grondwetsherziening in 1972 en de nieuwe Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis in 1973. Het kabinet maakte bij de behandeling van de verschillende wetsvoorstellen duidelijk dat alle onderdelen samen een pakket vormden en daarmee een zodanige onderlinge relatie hadden dat ze niet los van elkaar konden worden beschouwd. Afgezien daarvan was er geen directe relatie tussen de invoering van het inkomensbestanddeel en de gedeeltelijke afschaffing van de belastingvrijdom.
 
Het kabinet laat in zijn reactie weten dat het historisch onderzoek een gedegen omschrijving en analyse bevat van de bronnen die beschikbaar zijn over de totstandkoming van het inkomensbestanddeel van de grondwettelijke uitkering aan de Koning in het kader van de stelselherziening van een halve eeuw geleden.
 
Het kabinet treedt in overleg met het Nationaal Archief om, behoudens eventuele beperkingen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de departementale bronnen die de basis vormen van het verrichte onderzoek beschikbaar te stellen voor inzage en raadpleging.
Het rapport werd overhandigd door prof. dr. C.C. van Baalen, in aanwezigheid van de leden van het historisch onderzoeksteam.
Het rapport is aan de beide Kamers der Staten-Generaal gezonden, vergezeld van een brief met kabinetsreactie. Het kabinet is de voorzitter, leden en het secretariaat van het onderzoeksteam erkentelijk voor hun inzet en dankt deze voor hun werkzaamheden.