Experimenten en werkwijzen Participatiewet: de kaders

Er is een wezenlijk verschil tussen een experiment op basis van het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet en werkwijzen die gehanteerd kunnen worden binnen de kaders van de Participatiewet.

De Staatssecretaris van SZW heeft dit benadrukt in haar brief aan de Tweede Kamer, d.d. 1 december 2017.

Experiment op basis van het Tijdelijk besluit experimenten Participatiewet

In het kader van de Participatiewet is sprake van een experiment indien een gemeente door de Staatssecretaris van SZW is aangewezen als een experimentgemeente. Met een dergelijke aanwijzing krijgt de gemeente tijdelijk de bevoegdheid om op onderdelen af te wijken van de Participatiewet, om daarmee te onderzoeken hoe de Participatiewet met betrekking tot arbeidsinschakeling doeltreffender uitgevoerd kan worden. De tot nu toe aangewezen gemeenten zijn: Groningen, in samenwerking met Ten Boer, Wageningen, Tilburg, Deventer en Nijmegen.

Gemeenten die niet zijn aangewezen als experimentgemeente, hebben die bevoegdheid niet. Zij dienen zich te houden aan de wettelijke kaders.

Werkwijzen binnen de kaders van de Participatiewet

Bij de gedecentraliseerde uitvoering van de Participatiewet heeft een gemeente een grote mate van vrijheid om beleid en uitvoering af te stemmen op de lokale omstandigheden. In deze context beschikt zij over een scala aan mogelijkheden om, binnen de kaders van de wet, te onderzoeken hoe zij de Participatiewet effectiever kan uitvoeren. Hiervoor is toestemming van SZW niet aan de orde. Deze ruimte en de daarbinnen gemaakte keuzen door de gemeente laten onverlet dat het op individuele personen toegesneden maatwerk uitgangpunt is, ook bij de ondersteuning van de bijstandsgerechtigden op weg naar de arbeidsmarkt.

De Staatssecretaris van SZW ondersteunt de doelstelling van onderzoek om uitstroom naar werk effectiever vorm te geven. Uitgangspunt is immers dat een uitkering op grond van de Participatiewet in beginsel een tijdelijk karakter dient te hebben. Zowel voor het maatschappelijk draagvlak als voor de zelfontplooiing van een bijstandsgerechtigde, is het van groot belang dat mensen zo snel als mogelijk zelfvoorzienend worden voor wat betreft hun inkomstenverwerving. Van belang is ook dat gemeenten hierbij alle mogelijke instrumenten inzetten om dit doel te bereiken en niet lichtvaardig omspringen met arbeids- en re-integratieverplichtingen die uit de Participatiewet voortvloeien.

In algemene zin geldt dat een onderzoek binnen de kaders van de Participatiewet blijft indien het college:

  1. de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende;
  2. de voor belanghebbende geldende verplichtingen, in het bijzonder de arbeids- en re-integratieverplichtingen, handhaaft, tenzij het op grond van individuele omstandigheden een formele ontheffing heeft verleend;
  3. de onder '1'. bedoelde opdracht niet categoriaal toepast, hetgeen onder meer inhoudt dat:
    • voor iedere persoon die in een onderzoeksgroep is ingedeeld, voor aanvang van het onderzoek, moet worden beoordeeld of het toe te passen regime ook passend is bij die persoon;
    • categoriale ontheffing van verplichtingen of gebrek aan handhaving hiervan niet past binnen de kaders van de wet;
  4. de gelijke rechten tussen de niet-deelnemers en de vrijwillige deelnemers aan het onderzoek waarborgt.

Voor wat betreft de bijverdiensten is het uitgangspunt van de wet dat inkomsten verrekend worden met de bijstandsuitkering. De Participatiewet biedt wel mogelijke instrumenten van vrijlating en/of premieverstrekking. De gemeente kan deze instrumenten naar eigen inzicht inzetten, voor zover dit mogelijk is binnen het specifieke kader van het instrument. Voor premieverstrekking moet het college bijvoorbeeld beoordelen dat toekenning van de premie bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.