Toespraak van minister De Jonge bij de boekpresentatie van 'Rotterdam - Stad van Twee Snelheden'

Op dinsdag 20 februari 2018 sprak minister Hugo de Jonge bij de presentatie van het boek 'Rotterdam - Stad van Twee Snelheden' in congres- en debatcentrum Arminius te Rotterdam.

Beste mensen,

We zijn hier vandaag om het nieuwe boek van Mark Hoogstad te vieren. Een boek over de Rotterdamse politiek van de laatste decennia. Een boek over de opkomst van Fortuyn, ook, en alles wat er in deze stad daarna gebeurde. Over de mensen die de stad van nu hebben gemaakt. De Rotterdamse politiek is ruig en onstuimig. En loopt vaak ook op de landelijke vooruit. Onrust, nieuwe stromingen, het zichtbaar maken van onvrede, het gebeurt hier altijd net iets eerder dan in de rest van Nederland. Ik vond het een eer om zeven jaar onderdeel te mogen zijn van de politiek waar Mark meer dan tien jaar lang zo eloquent de chroniqueur van is geweest.

Mijn geschiedenis in Rotterdam begon in 1996, het jaar dat de eerste auto’s over de Erasmusbrug reden. Zo bleu als boter had ik als dorpse domineeszoon een huisje in de Millinxbuurt op Zuid gevonden. Die buurt was destijds berucht. Drugsdealers,  geweld, overlast, het had allemaal zijn plekje in de wijk waar ik woonde. Vanuit mijn huiskamerraam observeerde ik het Sodom en Gomorra dat zich aan de andere kant van mijn voordeur voltrok.

Dat die Erasmusbrug naar Zuid was aangelegd, daar begrepen veel Rotterdammers toen dus niks van. Het leek een brug van niks naar nergens. Een voor velen onbereikbare loopplank naar een beter leven. Vertrekpunt: een desolate vlakte, met her en der een verlaten loods, Hotel New York en over de grond een plastic zak dansend in de altijd gure wind. Vergane glorie in al zijn treurigheid. Een gebied om zo snel mogelijk van weg te gaan, niet een plek om naartoe te komen.

Gelukkig waren er toen al mensen die zich realiseerden dat je de koers van een stad niet op één dag keert, maar dat je je nooit mag neerleggen bij een gevoel van onmacht. Dat je altijd groot moet blijven denken. Dat de weg uit de ellende dezelfde is als de brug naar een betere toekomst. Situaties zijn nooit hopeloos, wijken kunnen altijd schoner, veiliger, kansrijker. Mensen mag je nooit opgeven. Een aantal mensen zag dat en drukten de Erasmusbrug er onverdroten doorheen. Het was het startschot voor een Rotterdam waarin veel mensen wezenlijk beter af zijn.

Maar ik sta hier niet om een juichverhaal over Rotterdam te vertellen. Natuurlijk, we hebben het economische tij mee. En er is een grote groep mensen die daarvan profiteert. Start-ups schieten als paddenstoelen uit de grond. In Tropicana kwéken jonge mannen met hipsterbaarden paddenstoelen. En op de kop van Zuid – dat wat ooit een tochtige kale vlakte was – trekken young professionals in hun nieuwe koopappartementen, met strak-gestucte muren en glanzend witte keukens met een betonlook aanrechtblad.

Zelf heb ik altijd op Zuid gewoond. Onlangs ben ik naar Katendrecht verhuisd. Misschien wel het Rotterdamste stukje Rotterdam. Een bonte verzameling van rangen, standen, kleuren en komaf woont er door elkaar heen. De sfeer van het Rotterdam van vroeger, met de flair van het Rotterdam van nu.

Maar de economische groei heeft niet de kwetsbaarheid van alle mensen weggenomen. Ook daar niet. En ook daar zie je dat samenwonen niet hetzelfde betekent als samenleven.

De Maas stroomt dwars door het hart van onze stad. Geeft haar een linker- en een rechterboezem. Rotterdam is steeds meer een stad van twee hartslagen, van twee snelheden, zoals Mark dat noemt. En misschien zijn het er wel meer dan twee. Een wereld van mensen die naar de Afrikaandermarkt gaan en van mensen die boodschappen doen bij de marqt met een Q, brood bij de Turkse bakker of bij Jordy’s bakery. Een wereld van mensen bij wie het geld tegen de strak-gelakte plinten klotst en een wereld van jonge alleenstaande moeders die hun nek breken over de stapel aanmaningen die dagelijks op de mat valt. Nu is dat wellicht altijd wel zo geweest - maar het probleem van deze tijd is dat we elkaar steeds minder tegen komen, steeds minder echt ontmoeten. In de Kuip nog, in de kerk, en in het ziekenhuis wellicht - maar verder bewegen groepen in onze samenleving te veel langs elkaar heen in plaats van echt samen. Als atomische eenheden, die wel botsen maar niet samen komen.

De kop van Zuid, de Erasmusbrug, de Markthal en het Centraal Station, al die bypasses, al het visionaire werk van bestuurders en stedenbouwkundigen, al onze inzet ten spijt: we hebben met elkaar niet kunnen verhelpen dat Rotterdam hopeloos versplinterd is geraakt.

Juist in zo'n stad, zo'n fantastische veerkrachtige stad als de onze, is het de taak van de politiek om die versplintering tegen te gaan. Maar onderweg naar de gemeenteraadsverkiezingen zie ik die gefragmenteerde stad juist steeds meer terug in de landelijke, maar ook in de Rotterdamse politiek.

Ik zie partijen die de verschillen in de stad niet willen overbruggen, maar juist een politiek verdienmodel maken van het exploiteren van die kloof. De komst van Denk en van de PVV was wel het allerlaatste waar Rotterdam behoefte aan heeft. Aan polarisatie had deze stad al geen gebrek. Als je zoals de PVV denkt dat onze fantastische burgemeester Aboutaleb het grootste probleem van Rotterdam is, dan heb je van onze stad en haar problemen weinig begrepen. Of: als je zoals DENK denkt dat je mensen in de stad vooruit helpt door ze gevangen te houden in hun eigen geschiedenis, hun eigen taal en hun eigen cultuur, ook dan heb je van Rotterdam en haar toekomst maar weinig begrepen.

Rotterdam kent net als andere grote steden steeds meer partijen met een steeds kleinere en steeds homogenere achterban van gelijkgestemden. Steeds meer partijen die de wereld vooral  beter willen maken voor hun eigen specifieke achterbannetje. Ook als dat betekent dat de stad er als geheel niet beter van wordt, maar er juist verdeelder van raakt.

Het is juist de opdracht van de politiek om ervoor te zorgen dat iedereen mee kan komen. Dat we een beetje omkijken naar elkaar. En dat we niet langs elkaar heen, maar met elkaar samen leven.

Wellicht heeft u het nooit zo opgemerkt, maar het woord ‘burger’ – als aanduiding van u en mij als inwoner van deze stad en dit land - is in zijn historische oorsprong verwant met het woord ‘geborgenheid’. Dat verband gaat terug naar de steden die in de vroege middeleeuwen een burcht hadden, waar burgers bij dreigend gevaar hun toevlucht kunnen nemen. Die burcht of geborgenheid is de oorsprong van ons idee van samenleven, een gemeenschap die bescherming biedt, in het gezamenlijk afwenden van onheil, het bouwen van dijken tegen het water of het delen van risico’s.

Ik zeg dat hier omdat dit oer-idee van ‘samen’ nooit verloren mag gaan, niet in deze stad en niet in dit land. Dat was wat burgemeester Van der Laan in zijn afscheidswoorden zijn stad toewenste, dat het de lieve stad mocht blijven die het was.

En daarom geloof ik oprecht in een politiek van het midden. Dáar worden rivieren overbrugd, dáar worden mensen samengebracht, dáar wordt strijd gepacificeerd. Ik geloof in een democratie waar meningsverschillen met respect en fatsoen worden besproken in plaats van met geschreeuw en gescheld. Ik geloof in een politiek van oplossingen over partijgrenzen heen. Onze stad heeft politici nodig die zorgen of onvrede niet exploiteren, maar écht naar elkaar luisteren en de stad van oplossingen voorzien. Het is onze heilige opdracht het vertrouwen te herwinnen van de mensen die vinden dat de politiek er niet meer voor hén is, voor hún zorgen. En juist dat doen we doen door ons in elkaars standpunten te verdiepen. Niet te kijken naar wat ons verdeelt, maar naar wat ons samenbrengt.

Ik weet zeker dat er een grote meerderheid in de stad is die dat vindt. En juist nu we de polarisatie verder zien toenemen, hoop ik van harte dat zij zich realiseren hoe belangrijk het juist nu is om die stem van de stille meerderheid te laten klinken om het geschreeuw te overstemmen.

Want hoe complex problemen in Rotterdam ook zijn, er is altijd wat aan te doen. Gelatenheid past niet bij deze stad. In twintig jaar is Rotterdam voor een heleboel mensen van een letterlijke moordstad veranderd in een moordstad om van te houden. Nu is het onze plicht ervoor te zorgen dat ook alle mensen dat gaan merken, gaan voelen en daaraan gaan bijdragen.

Ik ben ongelooflijk benieuwd naar jouw boek, Mark, om over al die  mensen te lezen die de stad de afgelopen decennia bestuurd hebben, die het in de raadszaal hebben laten knetteren. Die probeerden de dromen van Rotterdammers waar te maken.

Wat zij – en al die anderen in de geschiedenis van onze stad hebben laten zien, is dit: Amsterdam mag dan gebouwd zijn op palen, maar Rotterdammers zijn de peilers van deze stad. En daarom is het aan u, aan mij en aan elke Rotterdammer om voor deze stad elke dag weer, het verschil te maken.