Toespraak minister Van Engelshoven op de Diës Natalis van de Universiteit Utrecht

Toespraak van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Ingrid van Engelshoven, op de Diës Natalis van de Universiteit Utrecht - en het afscheid van prof. dr. Bert van der Zwaan als rector magnificus, Utrecht, maandag 26 maart 2018

Geachte aanwezigen,

Ik heb iets meegenomen. Een ontzettend handige innovatie. 
U kent het vast wel. Het is een e-reader. 
Kleiner dan de gemiddelde pocket. 
Dunner dan een dwarsligger. 
Er passen honderden, misschien wel duizenden boeken op. Die gemiddeld ongeveer de helft goedkoper zijn dan papieren boeken.

Je zou dus zeggen: de e-reader wint het op alle fronten van het papieren boek.

Maar niets is minder waar.

Begin dit jaar bracht het Sociaal Cultureel Planbureau een onderzoek uit naar lezen. Daaruit bleek dat het aandeel digitale boeken op het aantal verkochte boeken niet groter is dan 6,5%. Het marktaandeel is nog lager – omdat e-boeken goedkoper zijn: slechts 3,6%.

En dat is niet omdat de grote groei nog moet komen. De groei stagneert juist. De e-reader lijkt over zijn hoogtepunt heen.

Kennelijk is er iets waardoor mensen de ongemakken van een papieren boek voor lief nemen. 
Ze willen het papier voelen, of horen ritselen. Sommigen willen het ruiken.
Terwijl er een veel beter, veel rationeler alternatief voorhanden is,
houdt men toch vast aan het oude, vertrouwde papieren boek.

De e-reader is een mooi voorbeeld van een verbetering die niet door iedereen als zodanig wordt ervaren. 
Een verbetering van het origineel die er toch niet in slaagt om het origineel te vervangen. Omdat het origineel – het klassieke boek – meer is dan zijn primaire functie: 
Een medium waarmee kennis kan worden overgedragen.

We zitten middenin een digitale revolutie. Er komen allerlei innovaties op de universiteit af, die het onderwijs en het onderzoek meestal beter maken.

Als kennis je werkterrein is, kun je alleen maar blij zijn met big data. 
Want: hoe meer gegevens, hoe meer we te weten kunnen komen… 
…als we tenminste door de bomen het bos kunnen vinden. 

Digitalisering opent nieuwe mogelijkheden.
Het maakt het werk prettiger.
En het biedt kansen.

Denk bijvoorbeeld aan online colleges. 
Ik geloof echt dat een online college van Michael Sandel inspirerender kan zijn voor een Nederlandse eerstejaarsstudent, dan een ‘live’ hoorcollege van een ‘eigen’ docent.
Dat is beter voor beide: de student steekt meer op van Sandel – ook al is dat van achter een beeldscherm. En de ‘eigen’ docent kan zich richten op waar hij meer toegevoegde waarde heeft: zijn werkgroep bijvoorbeeld, of zijn onderzoek.

Er zijn voorbeelden te over van de positieve effecten van digitalisering. Net zoals er tal van voorbeelden te geven zijn van risico’s. 
Laat ik er één noemen: het gegeven dat hoogopgeleiden meer van digitalisering lijken te profiteren dan laagopgeleiden, waardoor bestaande kloven breder worden.

En dan zijn er nog de ontwikkelingen waarvan we nog niet weten of we ze moeten duiden als kansen of bedreigingen. 
Ik noem het debat over internationalisering. Door de digitale revolutie neemt het belang van geografische grenzen onherroepelijk af. Dat lokt een reactie uit. Partijen die de grenzen weer willen optrekken. 
Hoe gaan we daar mee om?

Maar er is wat mij betreft één constante in het onderwijs. 
Eén onvervangbare factor, die de digitale revolutie zal overleven.
Die móet overleven. 
Ook als er efficiëntere, rationelere, goedkopere manieren worden bedacht om het onderwijs in te richten.
En dat is de docent.

Om precies te zijn: een fysiek aanwezige docent die persoonlijk contact heeft met zijn - of haar - student.

Die docent zal – en mag - nooit volledig worden vervangen door een digitale variant. Net zo min als het papieren boek ooit zal verdwijnen door toedoen van de e-reader.

Ik heb daar drie redenen voor:

De eerste is dat docenten de unieke eigenschappen bezitten waarmee ze de essentie van onderwijs in zich verenigen. Zij zijn in staat om zowel kennis te verwerven als over te dragen, en daarbij ook nog eens studenten te vormen. 

Docenten doen dat al sinds het ontstaan van universiteiten - 800 jaar geleden - en dat verandert niet. Er is geen robot die deze drie eigenschappen - kennis verwerven, overdragen en vormen - kan combineren.

Wat wél verandert is de hoeveelheid informatie die voorhanden is en waar de student of de onderzoeker zijn weg in moet zien te vinden. Ik had het er net al over. Je kunt nu meer met een iPhone dan vroeger (in mijn studententijd) met zo’n grijs bakbeest van een desktop computer. 

(U kent ze waarschijnlijk nog wel: zo’n zwart scherm waarop een witte cursor knipperde en waar je codes in moest invoeren om het ding überhaupt aan het werk te krijgen.) 

En daarmee kom ik bij reden nummer twee.
Die enorme overload aan informatie vraagt om creativiteit en mondigheid.
Weten waar je moet zoeken om een speld uit de hooiberg te halen.
Weten welke vragen je moet stellen.
En hoe je de aangetroffen informatie moet verwerken.

Je kunt studenten de data geven, maar – zoals Martha Nussbaum schrijft – een verzameling van feiten alleen, zonder de vaardigheden om de feiten te beoordelen, is bijna net zo slecht als domheid. Want de student zal in dat geval niet in staat zijn om zin van onzin te onderscheiden.

Niets en niemand kan studenten beter leren om de feiten in een context te plaatsen dan een docent.

De derde reden is deze.
Het Nederlands hoger onderwijs is vooral publiek gefinancierd. Dat brengt verplichtingen met zich mee. 
Maatschappelijke verplichtingen.
De universiteit leidt niet alleen op voor de arbeidsmarkt maar ook voor de samenleving. Publieke waarden en burgerschap maken integraal deel uit van de opdracht die het hoger onderwijs heeft. En die belangrijke taak willen we niet overlaten aan robots of kunstmatige intelligentie. 

Daar hebben we docenten van vlees en bloed voor nodig. Mensen die empathie en ervaring meenemen; die hun studenten ervan kunnen doordringen dat kennis pas betekenis krijgt in handen van de gebruiker.

Daar komt bij dat de digitale revolutie zich in de hele samenleving voltrekt. We moeten dus niet alleen kijken naar wat dit betekent voor het onderwijs – en hoe het onderwijs daarvan het beste kan profiteren. Maar ook naar wat de gevolgen zijn voor de samenleving.

Daarmee is de digitalisering een brede maatschappelijke uitdaging, waarbij voor antwoorden ook naar de universiteit gekeken wordt. En dat maakt het des te belangrijk dat u goed bent voorbereid op de digitale revolutie. 

Niet alleen de universiteit – maar de gehele samenleving rekent op u!

Ik maak me geen enkele zorgen dat u het vertrouwen dat de maatschappij in u stelt niet zult beschamen.
U bent zich bewust van uw maatschappelijke verantwoordelijkheid. En als u dat nog niet was, dan bent u zich daar de afgelopen jaren wel bewust van geworden. 

Onder de bezielende leiding van uw rector magnificus, professor Bert van der Zwaan.

Professor, mag ik u vragen om naar voren te komen?

Dear attendees,

I will now say a few things that are missing in the text you have received. I hope you don’t mind. 

Professor van der Zwaan,

U bent opgeleid tot paleontoloog. 
Maar u hebt zich nooit beperkt gevoeld door dat etiket.
Integendeel.
U hebt zich als wetenschapper vooral onderscheiden met uw vermogen om wetenschappers uit verschillende disciplines bijeen te brengen. Grenzen over te gaan en door hokjes heen te breken.
Daarmee wist u maximale impact voor wetenschap en samenleving te bereiken.

Dat leidde onder meer tot de vorming in 2004 van het Darwin Centrum voor Biogeologie, waarvan u voorzitter was. Het leidde tot uw rol bij een van de grootste publiek-private samenwerkingsprogramma’s in Europa, de  Climate – Knowledge and Innovation Community KIC. Meer dan 250 partners uit wetenschap, onderwijs, bedrijfsleven en overheden vanuit 12 locaties in Europa werken hierin samen aan urgente actuele thema’s, zoals duurzame steden, bio-economie, land en water.

Binnen de Universiteit Utrecht was u nauw betrokken bij de ontwikkeling van een universiteitsbreed onderwijsmodel. Dit model heeft  aantoonbaar bijgedragen aan het studiesucces. Dat werd ook gezien door andere universiteiten, die elementen van dit onderwijsmodel overnamen. 

In 2006 werd u decaan van de faculteit geowetenschappen.
En in 2011 werd u benoemd in de rol waarvan u vandaag afscheid neemt: rector magnificus. 
Ook in de rol van rector bleef u – letterlijk - grenzen overgaan. U speelde een belangrijke rol in de League of European Research Universities en werd eind 2016 voorzitter van deze LERU.

En tussen de bedrijven door zag u kans om een sabbatical van vier maanden te nemen. In die tijd reisde u met uw partner de halve wereld rond om interviews af te nemen voor een boek – of eigenlijk een verzameling essays. Het boek – met de titel ‘Haalt de universiteit 2040?’ - speelt een belangrijke rol in het publieke debat over de universiteit.

U bent iemand voor wie het samenbrengen van wetenschap, universiteit en samenleving een persoonlijke opgave is. Een bestuurder die oog heeft voor wat er in het hart van de universiteit speelt, bij onderzoekers, docenten  én studenten, maar die evenzeer oog heeft voor de ontwikkelingen in de omgeving van de universiteit.

Het doet me dan ook veel genoegen om u te kunnen zeggen dat het Zijne Majesteit de Koning heeft behaagd u te benoemen tot Officier in de orde van Oranje Nassau.

Ik zal u daarom nu de versierselen opspelden.