Toespraak van minister Hugo de Jonge bij de opening van het academisch jaar van de VU

Op maandag 03 september 2018 sprak minister De Jonge (VWS) bij de opening van het academisch jaar van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU).

Beste mensen,

Vandaag vieren we door heel het land de opening van het academisch jaar. Wat een eer dat ik dat met jullie mag doen, op de VU hier in Amsterdam.

Na een lange, hete zomer is het tijd om het zand uit onze zakken te kloppen, de Lonely Planets in de kast te schuiven en de studieboeken weer tevoorschijn te halen. Een nieuwe generatie eerstejaars heeft de introductiedagen achter de rug. Een mooie tijd. Je ontmoet andere mensen, uit andere delen van het land, met een andere achtergrond, een andere opvoeding.

Voor de eerstejaars hier, begint het studentenleven morgen écht. Vanaf dan duiken jullie de boeken in. Leren jullie over alles wat het leven maakt tot wat het is. Van het kleinste virus tot de grote namen uit de letteren: het ontginnen van nieuwe kennis begint hier. En misschien nog wel het meest op de plekken waar verschillende disciplines elkaar raken. Daarvoor is de Connected World, zoals het jaarthema van de VU is, cruciaal.  En om dat thema maar meteen handen en voeten te geven heeft deze Amsterdamse universiteit, een Rotterdamse hbo’er uitgenodigd. Dat is op zichzelf genomen al prachtig.

Voor jullie, die swipend ter aarde zijn gekomen, is het misschien een wonderlijk idee, maar toen ik van de middelbare school afkwam – en ik zie jullie denken: hoe allemachtig lang moet dat wel niet geleden zijn – toen waren we nog niet zo connected. Je moest wel een heel belangrijke baan hebben - of drugs dealen - om een mobiele telefoon te hebben. Of nou ja, mobiel… die dingen waren knalgeel, hadden de afmetingen van 2,5-literpak melk en wogen minstens zoveel, dus zo heel mobiel was het nou ook weer niet. Maar je kon er buitenshuis mee bellen. Destijds een unicum.

Kort daarvoor was ook het internet in Nederland opgekomen. Toen nog een wereld van lange codereeksen. Als je je computer aanzette, staarde een zwart scherm terug, linksboven een groen of grijs knipperend blokje. De eerste digitale pioniers brachten daar verandering in, en zaten wereldwijd vol idealen. Als iedereen toegang zou krijgen tot die nieuwe virtuele wereld waarin iedereen gelijk was, zou iedereen samenkomen. Er zou een nieuw soort vrijheid, een nieuw soort verbondenheid ontstaan, was het idee. Sommige mensen geloofden zelfs dat een nieuwe wereldorde nakende was.

In een tijd dat nog lang niet iedereen een computer in huis had, was die gedachte voor veel mensen - ook voor mij - te wonderlijk om waar te zijn.

Maar inmiddels hebben we allemaal een mobiele telefoon. En allemaal één of meerdere social mediakanalen. In die zin is het wereldwijde web, en alle toepassingen en apps die erbij kwamen, echt voor iedereen geworden. Voor sommige mensen maken ze zelfs het verschil tussen zelfstandigheid, of afhankelijk zijn van anderen. Voor mensen die zorg of ondersteuning nodig hebben, bijvoorbeeld.

Met smart watches kunnen mensen met dementie de weg terug naar huis weer vinden, en kunnen hun mantelzorgers een oogje op ze houden. Slimme apps zorgen ervoor dat mensen met een hersentumor eenvoudig hun medicijngebruik kunnen bijhouden, en hoe ze daarop reageren. Al deze gegevens kunnen snel worden opgevraagd door de neuroloog, zodat er tijdens een consult meer tijd is om te praten over hoe het écht gaat. En ICT zorgt voor minder administratieve lasten voor artsen en verpleegkundigen, en dus meer tijd voor de patiënt. Althans, dat zou moeten, en dat kan ook.

Een verbonden wereld, waarin we, ook als we alleen zijn, altijd contact kunnen hebben met anderen. Met Bright Communities, zoals jullie thema vandaag is, die bloeien als nooit tevoren.

Op Facebook, Instagram, Snapchat, Youtube en Strava zoeken en vinden we zielsverwanten. We vinden er meer van dat wat al in onze eigen bubbel zit. En in de echte wereld doen we eigenlijk precies hetzelfde. Want terwijl de techniek ons in staat stelt om meer verbonden te zijn dan ooit, ontstaan er steeds meer verschillende groepjes mensen, die onderling homogener zijn.
Al die gemeenschappen, al die idealen van die eerste internetpioniers, en al die beschikbare kennis, hebben met elkaar niet kunnen voorkomen dat ons land, onze wereld, steeds gefragmenteerder lijkt.

Ons land is steeds meer een land van twee hartslagen. Of eigenlijk veel meer dan twee. Een wereld van mensen die er alles aan doen om zo min mogelijk energie te verspillen, en een wereld van mensen die de opwarming van de aarde gewoon ontkennen. Een wereld van mensen die volmaakt gelukkig in hun buurtje van gelijkgestemden wonen, en een wereld van mensen die zich realiseren dat ze op een goed moment werkelijk niemand meer in het portiek kunnen verstaan.
En dan zijn er nog de mensen voor wie de wereld niet complex en geglobaliseerd genoeg kan zijn, naast de mensen voor wie het dagelijks leven zo ingewikkeld is geworden dat ze niet meer zelfstandig kunnen functioneren. Mensen die zich daardoor hopeloos vastdraaien in schulden.
Verschillende werelden, waar steeds minder tussen lijkt te zitten.

En nu zijn sommige dingen wellicht altijd wel zo geweest - maar het probleem van deze tijd is dat we elkaar steeds minder tegenkomen. Dat we elkaar steeds minder echt ontmoeten. Dat we - ik zeg het voorzichtig - ook steeds minder een boodschap aan elkaar lijken te hebben. Ja... Bij de voetbal zien we elkaar nog, in de kerk soms, en in het ziekenhuis wellicht - maar verder bewegen groepen in onze samenleving te veel langs elkaar heen, in plaats van echt samen. Als kleine subsamenlevingen - atomische eenheden - die wel botsen maar niet samenkomen.

En de vraag is hoe dat komt. De vraag is hoe het komt dat hoger- en lageropgeleiden steeds verder van elkaar wegdrijven, dat mensen met wie het goed gaat, niet altijd oog hebben voor mensen die de wind maar niet in de zeilen weten te vangen. Dat we al decennia een samenleving van verschillende culturen zijn, die te vaak naast elkaar leven, in plaats van samen en nog te vaak op de eigen groep gericht lijken.

En het lijkt wel alsof het gesprek met elkaar steeds vaker in hoofdletters gaat. Niet om met elkaar te praten, maar om het eigen standpunt nog eens hard in het oor van een ander te toeteren. Zouden we het verleerd zijn om ons in elkaar te interesseren en naar elkaar te luisteren? Je ziet het aan elk debat in de samenleving. Vaak lijken mensen elkaars argumenten niet te willen horen, en proberen ze geen overeenstemming meer te vinden, maar blijven ze het eigen gelijk herhalen. Het volume steeds hoger, het begrip voor elkaar steeds lager. Het perfecte voorbeeld daarvan zou de discussie over zwarte Piet zijn, maar alleen het noemen van die discussie werkt eigenlijk al polariserend.

Ons doel zou juist moeten zijn de middelpuntvliedende krachten te dempen en het geroep van de flanken te overstemmen. Want in het midden vinden we elkaar.
Het is ook daarom dat ik geloof in een politiek van het midden. Dáar worden verschillen overbrugd, dáar komen mensen samen, dáar wordt strijd gepacificeerd. Niemand wordt groter door op een ander te gaan staan.

Het wordt tijd dat we aan een samenleving gaan werken waarin we weer een boodschap hebben aan elkaar. Waar we niet over elkaar, maar met elkaar praten, en oprechte interesse in elkaar tonen. En dan vooral in de mensen die niet als vanzelfsprekend in onze algoritmes passen. En dat begint misschien wel van bovenaf. Zoals de Amsterdamse geestelijken, imam Marzouk Aulad Abdellah en rabbijn Menno ten Brink. Samen staan ze voor een sterkere stad, dan alleen. Niet alleen hebben de twee een goede band met elkaar, ze preken ook in elkaars huizen. Omdat ze geloven dat als zij elkaar serieus nemen, hun geloofsgenoten zullen volgen. En daar kunnen we allemaal een les uit trekken. Als politici, als bestuurders, als hoogleraren, als docenten, allemaal hebben we de dure plicht om elkaar niet alleen in het midden te vinden, maar daarin ook een voorbeeld te willen zijn voor anderen.

En jullie, studenten, jullie staan op een keerpunt. Het is niet langer aan jullie ouders, maar aan jullie zelf om de toekomst vorm te geven, om een sterke samenleving te creëren. Over een paar jaar rust de wereld op jullie schouders.
Hoe jullie hier zijn gekomen weet ik niet. Sommigen zijn hier als zondagskinderen de collegebanken in komen rollen. Anderen zijn hier gekomen over een weg van hard ploeteren. Maar allemaal zijn jullie hier in het rijke Nederland, op deze fantastische universiteit, in dat wat burgemeester Van der Laan zijn lieve stad noemde.

Hier nu aangekomen zijn, is een opdracht. Jullie horen nu bij de knapste koppen van Nederland. Noblesse oblige. Dus haal het beste uit je talenten. En draag niet alleen verantwoordelijkheid voor je studie, en geef niet alleen vorm aan je eigen toekomst, maar geef ook vorm aan onze toekomst. Aan een samenleving waarin we elkaar verstaan, waarin we omzien naar elkaar en we ook een boodschap hebben aan elkaar. Voor verschillen, maar tegen tegenstellingen. Zonder een ander ben je minder compleet. En dat lijkt misschien wel zo’n grootse opdracht dat het verlammen kan, maar begin dan in het klein.

Iedereen, student, docent, onderzoeker, kan er vandaag voor kiezen een betere collega te zijn, een betere studiegenoot. En dat kan al heel eenvoudig.
Door dadelijk het gesprek aan te knopen met iemand die je niet kent.
Door een keuzevak te kiezen dat misschien niet binnen je studierichting past, maar wel je beeld op de werkelijkheid kan doen kantelen.
En misschien wel daarbuiten.
Door de stem van de redelijkheid te blijven vertolken, ook al is het debat nog zo verhit.
Door je hand uit te steken naar iemand die je hulp nodig heeft.
Of door mensen te helpen onze taal te leren.
En door echt contact te maken met mensen die het zo anders hebben getroffen dan jij. Die niet in je algoritme passen.

Maar daarvoor is het wel cruciaal dat we onze blik van het scherm halen, en door onze eigen bubbel heen prikken.

Want op straat zijn de mensen niet van eentjes en nulletjes gemaakt, maar van vlees en bloed. Daar is de kans misschien wel het grootst dat je het midden terugvindt en echt het verschil gaat maken in het leven van anderen. En zo geven we vorm aan een stevige samenleving waarin we echt connected met elkaar zijn.

Ik wens jullie een prachtig collegejaar!

Dank jullie wel.