Toespraak minister Van Engelshoven bij de opening academisch jaar aan Tilburg University

Toespraak van minister Van Engelshoven bij de opening van het academisch jaar aan Tilburg University op maandag 3 september 2018

[Het gesproken woord geldt!]

Beste aanwezigen,

Dank voor uw uitnodiging om hier het academisch jaar te mogen openen.

Voor u.

De studenten, docenten, onderzoekers en al die andere mensen die Tilburg University maken tot wat het is, namelijk:

De universiteit met de meest tevreden studenten, volgens de Nationale Studentenenquête.

En de universiteit met de grootste betrokkenheid bij medezeggenschapsverkiezingen.

Een universiteit dus waar studenten het beste uit hun studie kunnen halen.

Maar u bent natuurlijk veel meer dan dat.

U bent vooral – ik citeer:

‘een plek waar wordt gezocht naar een weg in een wereld die chaotisch en bedreigend is, maar die eveneens een bron is van mogelijkheden tot geluk en goed leven.’

Mooie woorden.

Het zijn de woorden die professor Erik Borgman gebruikte om het gedachtengoed van de grondlegger van deze universiteit te illustreren.

Die grondlegger was de econoom en priester Martinus Cobbenhagen.

Cobbenhagen vond dat wetenschap moest helpen bij het begrijpen en vormgeven van de samenleving.

Uit de ivoren toren moest komen dus.

En theorie niet langer boven praktijk moest stellen.

‘Understanding Society’, was volgens Cobbenhagen de essentie van de universiteit.

Een essentie die verder reikte dan het academisch onderwijs en het onderzoek.

Het ging Cobbenhagen ook om degenen die het onderwijs volgen en het onderzoek doen.

De mensen.

In zijn tijd – begin vorige eeuw – was het uitzonderlijk voor katholieke jongemannen uit het zuiden om te gaan studeren. Nederland was verzuild. Een katholieke universiteit bestond nog niet.

Als je, zoals Cobbenhagen, toch economie wilde studeren moest je naar Rotterdam. Maar daar was het onderwijs te theoretisch naar zijn zin. Onvoldoende gericht op de samenleving.

De oprichting van een katholieke handelshogeschool in Tilburg, in 1927, diende beide doelen die Cobbenhagen voor ogen had:

  • Het stelde meer katholieke jongemannen in staat om het beste uit zichzelf te halen
  • En het hielp de samenleving beter te begrijpen en vorm te geven.

Inmiddels studeren hier niet meer alleen maar jongemannen – gelukkig niet.

Er studeren ook jonge vrouwen – ongeveer net zo veel als mannen.

En er studeren niet alleen studenten uit Nederland.

U bent hier met 85 nationaliteiten.

Veel meer mensen halen hier nu het beste uit zichzelf dan in de tijd van Cobbenhagen gebruikelijk was.

Tilburg University is dus een echte emancipatiemotor!

Mijn complimenten daarvoor.

De tijden en de populatie op de universiteit mogen dan veranderd zijn,

de functie van de universiteit is nog steeds hetzelfde:

Ervoor zorgen dat zoveel mogelijk mensen het beste uit zichzelf kunnen halen.

Ervoor zorgen dat Yasmina dezelfde kansen krijgt als Nathalie.

Yasmina en Nathalie zijn twee van de tien jongeren die voor een langlopend onderzoek naar schoolloopbanen zijn gevolgd door emeritus-hoogleraar aan de VU, Jan Terwel en zijn team. De eerste interviews met hen vonden plaats toen zij 10 waren en de laatste op hun 29e.

Het zijn dus echte verhalen, van mensen van vlees en bloed.

Niet dramatisch of spectaculair, maar juist heel alledaags.

En daarom des te indrukwekkender. 

Yasmina woont met haar broertje en haar moeder in een vierkamerflat in een grote stad. De straat voldoet volgens de beschrijving van de onderzoekers aan het gangbare beeld in haar buurt: lage flats, veel schotels en voetballende jongetjes in de straat.

De moeder van Yasmina is gescheiden en volgt Nederlandse les om bejaardenhulp te kunnen worden. Ze moedigt haar dochter aan om door te leren.

Yasmina neemt een voorbeeld aan haar tante, die havo deed en diëtiste werd.

De uitgangssituatie van Nathalie is wel wat anders.

Nathalie komt uit een gezin met vier kinderen. Het gezin woont in een mooi, groot huis in een overwegend witte buurt in een grote stad. De vader van Nathalie studeerde aan de universiteit en heeft een eigen bedrijf, de moeder is gepromoveerd en werkt nu als beeldend kunstenaar.

Yasmina krijgt aan het einde van haar basisschool het havo-schooladvies waarop ze had gehoopt. Ze begint aan de brugklas. En wat er dan gebeurt, vertelt ze zelf:

‘Ik deed eerst havo-vwo, de eerste drie jaar en dan mocht ik kiezen of ik havo of vwo deed aan de hand van mijn cijfers. En ik moest een 7,5 staan om vwo te kunnen gaan doen en ik stond net 7,3 en daar maakten ze geen uitzonderingen voor, maar voor een andere leerling, die 7 stond, hebben ze dat wel gedaan.

Dat vond ik niet leuk. Toen werd ik ook heel erg gedemotiveerd. En boos op alle docenten en de coördinator. Waarom zij wel en ik niet?’

Ze vertelt ook wat volgens haar de reden was waarom het andere meisje wel naar het vwo ging.

‘Die mocht wel omdat haar moeder heel erg mondig was en die kwam elke keer op gesprekken en die haalde de coördinator over. Die (moeder) zei: ze kan het en ik ga haar helpen.

Nou’, vervolgt Yasmina. ‘Als mijn moeder op gesprek zou komen… Die man zou denken: het zal wel…

Ik denk dat ik daarom die kans heb gemist.’

Yasmina gaat naar de havo en verliest haar motivatie. Ze blijft tweemaal zitten en gaat uiteindelijk naar het mbo waar ze haar draai weer vindt.

Bij Nathalie loopt het anders. Zij krijgt een wat tegenvallend havo-vwo-schooladvies.

Dat is onvoldoende om in de gymnasiumklas te worden geplaatst, terwijl ze daarvoor op grond van haar hoge cito-score wel in aanmerking komt.

Gesprekken van de ouders met school leiden er uiteindelijk toe dat het schooladvies wordt aangepast zodat Nathalie toch naar het gym kan.

De verhalen van Yasmina en Nathalie zijn hún verhalen.

Op zichzelf staand.

Maar helaas ook herkenbaar.

Voor velen.

En echt niet alleen voor leeftijdsgenoten met een andere culturele achtergrond.

Zoals destijds katholieke jongemannen of nu meisjes met een hoofddoek.

Want ook nu, in 2018,

ook hier, op de universiteit,

heeft niet iedereen met gelijke capaciteiten ook gelijke kansen.

Er zijn nieuwe scheidslijnen ontstaan.

En die lopen niet langs lijnen van klasse,  inkomen of culturele achtergrond, maar langs opleidingsniveau.

In zijn boek Our Kids schetst de Amerikaanse politicoloog Robert Putnam de maatschappelijke impact van die scheidslijnen. Hoogopgeleiden trekken zich terug in bepaalde buurten. Ze sturen hun kinderen naar dezelfde scholen en dezelfde verenigingen, waardoor zij nauwelijks nog relaties aangaan met lageropgeleiden. Als er al contact is over de scheidslijn heen, dan is het een praatje met de caissière in de supermarkt of met de schoonmaakster. Van diepere relaties, zoals een gesprek tijdens een verjaardagsfeest of een vriendschap, is vaak geen sprake.

Doordat er nauwelijks contact is, ontstaat er een zogeheten ‘perception gap’. De groepen aan weerszijden van de scheidslijn leven in verschillende werelden. Ze verliezen het vermogen om zich in elkaars situatie te verplaatsen.

Mocht u denken dat Putnam een typisch Amerikaans fenomeen schetst dat niet voor Europa of voor Nederland opgaat, dan help ik u graag uit die droom.

In verschillende rapporten laten de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en het Sociaal-Cultureel Planbureau hetzelfde zien voor Nederland. Ook hier bestaat een sociaal-culturele tegenstelling tussen hoger- en lageropgeleiden.

(Het liefst zou ik die begrippen inruilen voor betere maar voor de duielijkheid neem ik hier de terminologie van de onderzoekers over)

Ik citeer WRR en SCP: ‘Deze (tegenstelling) komt politiek tot uiting in sterk verschillende meningen over gevoelige onderwerpen als migranten, de EU en politiek in het algemeen. De tegenstelling uit zich ook in sociale afstand. Zo leven beide groepen in gescheiden sociale netwerken en verschillen zij in culturele smaak.’ Einde citaat.

Dat is een wel heel erg ongemakkelijke waarheid.

Want je zou willen dat het niet uitmaakt op welk niveau je bent opgeleid. Als je maar goed bent opgeleid.

Daar komt nog bij dat deze scheidslijnen niet makkelijk te veranderen zijn. Verschil in inkomen kun je nog corrigeren met inkomensoverdracht, verschil in opleidingsniveau is vaak blijvend.

We hebben hier dus een maatschappelijke uitdaging van jewelste te pakken.

Hét emancipatievraagstuk van deze tijd.

Hoe zorgen we ervoor dat we mensen met gelijke capaciteiten gelijke kansen geven?

Of, vertaald naar het hoger onderwijs: hoe zorgen we ervoor dat de toegankelijkheid gewaarborgd blijft?

Ik heb er alle vertrouwen in dat u daar wel raad mee weet.

Hier in Tilburg.

En elders in hoger onderwijsland.

Er zijn voorbeelden genoeg:

  • Bijvoorbeeld door betere begeleiding van eerste generatiestudenten,
  • door groepen die een groter risico lopen op uitval eerder uit te nodigen voor een intake;
  • of door het onderwijs te organiseren in kleinschalige groepen – zoals u hier doet.

Dat vraagt soms om duidelijke keuzes.

Om iets te láten zodat je iets anders wel kunt doen.

Om de ene kwaliteit voorrang te geven boven de andere.

En als je toegankelijkheid hoger waardeert dan bijvoorbeeld excellentie.

Dan ben je niet minder maar anders excellent.

Dan breek je de wanden tussen de verschillende werelden af in plaats van ze te verhogen.

Dan meng je groepen in plaats van ze te scheiden.

En dan bevorder je de diversiteit die onze samenleving op alle niveaus zo goed kan gebruiken.

Ik wil deze gelegenheid aangrijpen om zo’n keuze te maken.

Het bindende studieadvies is een veelgebruikt instrument. Verreweg de meeste opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs werken ermee.

Ooit is het geïntroduceerd om samen met de student te bepalen of hij of zij wel de juiste keuze heeft gemaakt. Want als dat niet het geval is, is het in ieders belang om daar snel achter te komen, en samen met de student op zoek te gaan naar een plek die wel geschikt is.

Tweerichtingsverkeer dus.

De praktijk is echter anders. Steeds meer wordt het bsa gebruikt als puur selectie-instrument.

Om de besten door te laten

en de twijfelgevallen te laten stranden.

Om te voorkomen dat studenten verderop in de studie mogelijk vertraging oplopen en het rendement van de opleiding drukken.

Ik wil daar paal en perk aan stellen.

Onderzoek laat zien dat eerstegeneratiestudenten in de eerste 100 dagen van hun studie veel aanpassingsproblemen ondervinden. Dat betekent dat zij in hun eerste jaar een achterstand oplopen. Met een bsa van 50 of 60 ECTS in dat eerste jaar pak je deze groep studenten op het kwetsbaarste moment.

Dat kan en mag niet de bedoeling zijn!

Daarom wil ik aansluiten bij een eerdere conclusie van de inspectie dat een bsa van 40 ECTS realistisch is.

Een bsa van maximaal 40 ECTS geeft studenten aan de ene kant lucht,

terwijl de opleiding aan de andere kant de mogelijkheid houdt om studenten die echt een verkeerde keuze hebben gemaakt bijtijds naar een betere plek te helpen.

Want wie tweederde van de studiepunten in het eerste jaar kan halen, kan nooit echt op een verkeerde plek zitten of kansloos zijn.

Ik roep instellingen dan ook op om hun bsa alvast aan te passen.

En daarmee de werkdruk voor alle studenten te verlichten.

Ondertussen laat ik onderzoeken wat echt werkt als je kwetsbare groepen wilt begeleiden tijdens hun studie.

Geachte aanwezigen,

U vraagt zich misschien af hoe het nu is met Yasmina en Nathalie.

Terwel en zijn team hebben onlangs hun laatste bevindingen gepubliceerd in een bundel met de veelzeggende titel ‘Die droom heb ik nog steeds’.

Nathalie vertelt daarin dat ze na het gym haar bachelor communicatiewetenschappen heeft gehaald. Daarna heeft ze de Design Academy gedaan en is ze een ontwerpbureau begonnen.

Het pad van Yasmina was hobbeliger, en is dat ook gebleven.

Zij heeft na haar mbo-opleiding vijfeneenhalf jaar in de kinderopvang gewerkt. In die periode haalde ze in de avonduren haar havo-diploma – om revanche te nemen op haar oude school, zoals ze zelf zegt. Inmiddels werkt ze in de beveiliging. Ze heeft het extra geld van de onregelmatige diensten hard nodig voor haar bruiloft.

Yasmina vertelt dat ze nog steeds in wrok omziet naar de selectieprocedure op school, die achteraf gezien van grote invloed is geweest op haar verdere schoolloopbaan.

Als ik haar pijnlijke verhaal lees, vraag ik me af wat er was gebeurd als het allemaal anders was gegaan.

Wat als zij met haar 7,3 wél was toegelaten tot het vwo, in plaats van die ander met haar 7 en haar mondige moeder?

Dan had ze het vwo misschien wel afgemaakt

En dan was ze misschien wel gaan studeren.

Misschien wel aan een universiteit.

Misschien wel hier, in Tilburg.

Dan had ze wél het beste uit zichzelf kunnen halen.

Ik had het haar zo gegund…