Toespraak van minister Wiebes (EZK) op de Dag van de Industrie

Minister Wiebes (EZK) gaf op maandag 10 september 2018 een toespraak op de Dag van de Industrie in IJmuiden.

Ik stel met genoegen vast dat de gastheer van vandaag een industrie is. Ik kwam hier voor het eerst in mijn studententijd, want het toenmalige Hoogovens was een van de hoogtepunten van het excursieprogramma. Later ging ik minder technische en meer economische analyses doen op dit terrein. Ik heb mogen analyseren hoe het staalcomplex consistent, sinds mijn geboorte, – dus dat is een heel lange tijd – 2,5% productiviteitsstijging per jaar doormaakt. Er werken dus in het hele staalcomplex nog net zo veel mensen als bij mijn geboorte, maar die maken oneindig veel meer soorten staal met veel meer toegevoegde waarde. Dat is voor mij een showcase van hoeveel onze economie te danken heeft aan de industrie.

Bij de industrie hebben we het over twintig procent van onze welvaart. Zestig procent van onze export komt uit de industrie, zeventig procent van de groei van de arbeidsproductiviteit. Er zijn twee miljoen mensen direct en indirect mee bezig. Dan zou je denken: Nederlanders zullen wel echt opgetogen zijn over de industrie. Nou, ík ben opgetogen over de industrie, maar we – ik zeg we omdat ik me verbonden voel met de industrie – liggen onder het maatschappelijk vergrootglas. Dat liggen we langs allerlei assen.

Ten eerste ligt het hele idee van welvaart en welvaartsvermeerdering onder het vergrootglas. Want allerlei mensen vragen zich af: ‘Nog meer welvaart?’ Was die welvaart niet in de eerste plaats verantwoordelijk voor de vervuiling?

Multinationals liggen ook onder een vergrootglas. Ik zie berichten langskomen van uitbuiting tot belastingontwijking. Ook de industrie ligt onder het vergrootglas. Ze zijn eigenlijk de grote vervuilers – en wat dragen ze bij?

De vraag is dus nu: hoe ga je om met je plek onder het vergrootglas? De niet goede manier is, doen alsof het vergrootglas er niet is.

Een plek onder het vergrootglas is ideaal. Iemand onder het vergrootglas wordt gezien, er wordt op gelet. Als je acteert, wordt dat opgemerkt. Het is een ideale kans om te laten zien wat je kunt en wat je betekent.

Het betekent dus dat het verhaal over vooruitgang an sich en de baten daarvan, niet genoeg is. We moeten iets doen met de plek onder het vergrootglas.

Wat kunnen we doen? Een logische kandidaat is de energietransitie. Daar is niets raars aan. Er is een beschaafde Europese Unie en die heeft haar handtekening gezet onder het Parijsakkoord. Nederland is een evenzeer beschaafd land dat zich daarachter heeft geschaard. Wij staan voor onze handtekeningen en daar is niets raars aan.

De energietransitie is ook niet onbetaalbaar. Sterker nog: de specialisten in Rijksdienst hebben uitgerekend dat de kosten op termijn een half procent van de middelen van het bruto binnenlands product zijn, in een wereld waarin we op dit moment 2,5 procent per jaar groeien. In een wereld waarin de zorg 25 keer dat bedrag kost. Dus de energietransitie kan niet onbetaalbaar zijn.

Het kan ook niet ondoenlijk zijn. Alles moet een beetje veranderen. Maar de enige constante in de Nederlandse industrie is verandering en innovatie. Dus het is business as usual dat we veranderen. Het moet gewoon kunnen.

Er is nog iets niet raar. Nederland zet nu in op 49 procent. Is Nederland heel veel ambitieuzer? Nee, 49% is gewoon een rechte lijn naar de 2 graden die we in het Parijsakkoord hebben afgesproken. Bij 1,5 graad hoort nog een ander getal.

Nederland is niet strenger, maar probeert in deze brede vorm eerder te beginnen. Ten eerste is het de regering die dat graag wil. Maar als je eerder begint, heb je ook een first mover voordeel. Dan kun je misschien straks net even zorgen dat je de exporteur bent van alle technieken in plaats van de importeur. Andere landen zullen dit ook gaan doen en misschien net later.

We hebben de afgelopen week allemaal Merkel gehoord die zei: nu even niet ambitieuzer. Maar zijn er nu veel mensen in deze zaal die denken dat onze buitengewoon beschaafde buurman Duitsland het tot 2030 volhoudt om te zeggen: nou, Parijs, daar doen we niet aan. Dat gelooft niemand hier. Dus tussen nu en 2030 gaan de anderen het ook doen. We zijn niet strenger, we zijn eerder.

En dat heeft voor de industrie ook nog een voordeel. We hebben er een pakketje bijgedaan in het Regeerakkoord. We weten allemaal dat de transitie uiteindelijk betaald gaat worden door huishoudens. Industrieën moeten zelf zorgen dat ze zich aanpassen. Maar is er een tijdvak gecreëerd met verbreding van de SDE-mogelijkheden  voor de onrendabele toppen, zodat de overheid daar zijn schouders onder kan zetten.

Een zekere verbreding van de SDE is er nu – en ga me nu niet wijs maken dat straks alle 28 Europese landen grootschalig hun industrie gaan subsidiëren. Dat gaan ze niet doen. Dus wij hebben gezegd: we beginnen eerder en daar hoort ook iets bij. Een unieke kans, ik denk niet dat anderen dat straks ook krijgen.

We zijn ook goed gepositioneerd. De Nederlandse energie-intensieve industrie is al efficiënt en schoon. Op allerlei manieren hebben Nederlandse industrieën – ook waar ik hier te gast ben –  een heel goede positie.

Wat ook helpt is dat we in clusters boven op elkaar zitten. De ene industrie gaat met de andere samenwerken. Nieuwe verbanden worden hier gesmeed. HIsarna is daar een voorbeeld van. Hadden we twintig jaar gelden gedacht dat Hoogovens en DOW met elkaar zouden samenwerken? Het is wél zo. Clustervorming helpt.

Nederland als land helpt ook. We liggen aan het water. Dus we hebben een vrij natuurlijke bron niet alleen van elektriciteit maar ook van waterstof. Dat ligt hier voor de kust. Ik denk dat de Duitsers daar licht transpirerend nachtmerries van hebben.

Is er één andere welvarende Europese regio die vóór de kust CCS-mogelijkheden in lege gasvelden heeft liggen? Is er één regio die zowel aan de zeekant als de landkant zó is voorbereid qua verbindingen op de circulaire economie? Als je dat allemaal optelt, denk ik dat er in andere Europese regio’s stevig getranspireerd wordt. Dit hebben we allemaal hier te bieden en laten we het benutten. De uitgangspositie is uitstekend.

Maar spelregels zijn er ook. De eerste is dat het speelveld er wel toe doet. Als wij Nederland volledig als een eiland beschouwen en wij jagen de industrie weg, dan doet dat voor onze nationale CO2-balans wonderen, maar voor de wereld betekent dat helemaal niets en de banen zijn ook weg. Dus het speelveld doet ertoe.

Tegelijk is er spelregel twee dat de overheid niet in staat is om dat allemaal te betalen en laat ik eerlijk zijn: de overheid is dat ook niet van plan. Dat is ook een politieke keuze. Dat kan niet en dat gaat niet. Dus ja, er is verbreding van de subsidiemogelijkheden voor de onrendabele top. We moeten door verstandig na te denken over het speelveld onze voorsprong zien te vergroten.

En de derde onherroepelijke spelregel – ons door de natuur gegeven – is dat innovatie uiteindelijk ook een belangrijke oplossing is. Ook hier is niemand die denkt dat we de problemen van 2050 gaan beantwoorden met de oplossingen van vandaag. Dat dénkt u niet en anders zit u in de verkeerde zaal. En ik denk het ook niet.

Dus, dit is eigenlijk mijn boodschap.

We liggen onder het vergrootglas. Ik wil daarin uw bondgenoot zijn, maar we hebben wel iets te bewijzen. We moeten laten zien dat we het kunnen en dat straks – zoals in de afgelopen tweehonderd jaar – de industrie de leverancier is van oplossingen, de sleutel is waarmee we kunnen spreken van vooruitgang. Daar hebben we onze levensverwachtingsstijging aan te danken, onze gezondheid en de hele welvaart. En ja, er komen steeds problemen boven en er zijn steeds nadelen en die lossen we steeds weer op. Ook vanuit de industrie.

Ik wens de industrie heel veel succes. We gaan dit doen. Ik hoor nooit nee. Ik hoor alleen maar ‘het moet kunnen’. Ik denk ook dat het moet kunnen en daar gaan we samen nog een paar maanden stevig over nadenken, maar laten we dít hebben te bewijzen aan de samenleving.