Toespraak door minister voor Rechtsbescherming Sander Dekker bij de opening academisch jaar van de Academie voor Wetgeving

Toespraak bij de opening van het academisch jaar van de Academie voor Wetgeving door minister voor Rechtsbescherming Sander Dekker, 11 september 2018

Minister Sander Dekker bij de opening van het academisch jaar van de Academie voor Wetgeving.

Beeld: Ministerie van Justitie en Veiligheid

Dames en heren,

Deze speech gaat over het toepassen van psychologische inzichten en ik heb veel te vertellen.

Dit wordt dus een vrij lange toespraak.

Maar ik vertel u niet hoe lang, want dan vergroot ik de kans dat u na ongeveer een derde uw mobieltje pakt om uw mail te checken.

Dat verwijt ik u niet, zo zitten wij in elkaar, dat blijkt uit onderzoek.

Wel kan ik verklappen dat ik u ergens tussen minuut zeven en minuut negen direct ga aanspreken.

Ook dat blijkt namelijk uit onderzoek: rond die tijd gaan uw gedachten dwalen.

Juist vandaag zou ik dat zonde vinden.

Ik wil u scherp houden.

In uw eigen belang. 

Want ik ga het vandaag hebben over de nieuwe leerlijn die hier dit jaar van start gaat: ‘Psychologische inzichten voor juristen’.

Dat is de wereld van de gedragswetenschappen, met priming, nudging, boosting en al die andere manieren om menselijk gedrag te beïnvloeden.

Dat gaat u helpen bij uw werk: het maken van goede wetten en goed beleid.

De eerste vraag is natuurlijk: wat zijn goede wetten en wat is  goed beleid?

Nederland is een stevige rechtsstaat ter wereld en uw beroepsgroep behoort tot de wereldtop.

Wetgeving is uitstekend doordacht.

Nieuwe wetsontwerpen zijn niet alleen intern consistent, ze worden ook getoetst op alle mogelijke implicaties.

Niet alleen juridisch, maar ook op uitvoeringscriteria – en dat op nationaal en Europees niveau.

Daarbovenop is een eis aan u allen, wetgevers en beleidsmakers, dat de wetten en het beleid ook goed begrijpelijk zijn.

Dus: kan een burger goed snappen wat hem te doen staat?

Maar waar ik het vandaag over wil hebben, gaat nog net een stap verder.

Leiden onze wetten en ons beleid  ook tot het gedrag dat we voor ogen hebben?

Want zelfs als een wet mooi, elegant en juridisch waterdicht in elkaar zit en zelfs als beleid glashelder geformuleerd is, zien we soms: het werkt niet.

Hoe komt dat? En wat doe je eraan?

Voor het antwoord moeten we even terug in de tijd.

In het tijdperk van de homo economicus was dit allemaal nog tamelijk overzichtelijk.

In dat mensbeeld handelen wij allen in principe rationeel.

We zijn goed geïnformeerd, hebben duidelijke en voorspelbare voorkeuren en houden altijd een scherp oog  voor onze belangen.

En daarin maken we dan een afweging die leidt tot een verstandige keuze. 

Maar een halve eeuw geleden is dat beeld gaan schuiven.

In zijn boek The Undoing Project dateert de schrijver Michael Lewis het precieze begin van die beweging nog wat eerder: in 1954.

In dat jaar belast het Israëlische leger een net afgestudeerde psycholoog, een broekie van twintig, met de taak om te bepalen welke rekruut geschikt is voor welk legeronderdeel.

En wie een goede officier zal zijn en wie niet.

Hij ontwikkelt vragenlijsten en tests.

Die wijzen alle nieuwe rekruten de weg naar het krijgsonderdeel dat volgens de uitkomsten het best bij ze past.

Iedereen is tevreden.

Alleen de jonge psycholoog zelf is niet overtuigd.

Hij gaat op onderzoek uit om te controleren in hoeverre zijn voorspellingen werkelijk uitkomen.

En hij komt tot de conclusie dat ze zo goed als waardeloos zijn.

Er is helemaal niet zoiets als een ideale infanterist of een geboren vliegenier.

Bovendien reageren mensen in de praktijk heel anders op situaties dan op grond van de selectiegesprekken en trainingssituaties was verwacht.

Maar het vreemdste is: niemand is zich ervan bewust dat de voorspellingen niet uitkomen.

Zelfs achteraf niet.

De verwachting kleurt de waarneming.

Mensen zien wat ze willen zien. 

Iedereen doet maar wat, concludeert de jonge psycholoog. 

En dat geldt ook voor hemzelf.

Daar, in 1954, begint die jonge psycholoog een zoektocht naar een objectiever en preciezer beeld van het menselijk gedrag.

Die zoektocht maakt hem in 2002 de eerste psycholoog in de geschiedenis die de Nobelprijs voor de economie wint: Daniel Kahneman.

In 2017 herhaalt een grote bewonderaar van hem dat huzarenstukje: Richard Thaler.

Het belangrijkste inzicht van Kahneman en een generatie wetenschappers na hem, is dat de mens geen puur rationeel opererend wezen is.

We zijn veranderlijker dan het weer, schatten kansen en risico’s slecht in, verwerken informatie niet of rommelig en we maken keuzes die doorgaans weinig te maken hebben met logica, statistiek of zelfs eigenbelang.

Zonder dat we ons ervan bewust zijn, laten we onze keuzes beïnvloeden door van alles en nog wat.

Taal, bijvoorbeeld. 

In de jaren zeventig en tachtig bedachten Kahneman en zijn toenmalige partner in crime, Amos Tversky, hele reeksen gedachtenexperimenten om dat aan te tonen.

Een van de beroemdste cases is die van de epidemie die 600 mensenlevens bedreigt.

Wat moet de regering doen?

De respondenten krijgen twee sets scenario’s voorgeschoteld die feitelijk op hetzelfde neerkomen.

Maar in de ene set is sprake van 200 mensen die worden gered, en in de andere set van 400 mensen die sterven. 

Die woorden, redden en sterven, blijken beslissend.

De helft van de respondenten wil wel 200 mensen redden maar niet 400 mensen laten sterven.

Vanuit de theorie van de homo economicus is dat onverklaarbaar.

Het rationale ideaaltype doet de rekensom en ziet dat de uitkomst hetzelfde is: 400 mensen zijn dood en 200 mensen leven.

Maar de echte mens maakt wel degelijk verschil, ook al slaat dat feitelijk nergens op.

Het is de taal die het hem hier doet.

Tversky en Kahneman kregen veel kritiek uit de hoek van statistici en wiskundigen.

De mensen die ze hadden bevraagd, snapten gewoon te weinig van statistiek, luidde die kritiek.

Dus verzonnen ze reeksen dilemma’s waarmee ze ook wiskundigen en statistici het bos in stuurden.

Daarbij gingen ze steeds brutaler te werk,

in de sfeer van ‘hier trappen ze vast niet in’.

Maar dat deden die hoogopgeleide professionals dus wel.

Kahneman en Tversky waren verbijsterd door hun eigen succes. Ze hadden meer gelijk dan ze ooit hadden durven dromen. 

De kernboodschap was dezelfde als die Kahneman als jonge legerpsycholoog al op het spoor was gekomen:

ons brein is niet erg betrouwbaar.

We handelen lang niet altijd rationeel. 

Laat ik hier even voor mezelf spreken.

Ik sta weleens van mezelf te kijken.

Ik ben bijvoorbeeld donateur van een sportschool.

Mijn sportschoolhouder is vast erg blij met mij, hij krijgt iedere maand geld en hij ziet me nooit.

Ik bezuinig soms op onbeduidende dingen. Ik ben een fanatieke racefietser. En als ik nieuwe banden moet hebben, zit ik soms uren te zoeken op internet of ik die banden nog ergens 1 of 2 euro goedkoper kan krijgen. 

Maar bij verzekeringen, energiecontracten en de rente op mijn spaarrekeningen denk ik: het zal wel.

Ik wéét wel dat het allemaal niet verstandig is

en ik neem me ook vaak voor het anders te doen.

Maar ik doe het pas als het echt niet anders kan.    

U bent natuurlijk allemaal hoogopgeleide, verstandige mensen.

Misschien heeft u al deze zaken wel op orde.

Hoewel ik uit het gelach uit de zaal opmaak dat er ook wel wat herkenning is.

Dames en heren,

Tegen diegenen die hier en daar wel wat herkennen in hun eigen gedrag, zeg ik: geen paniek!

Het goede nieuws is dat er wel degelijk patronen zitten

in de manier waarop ons brein informatie verwerkt en keuzes maakt.

En als we die patronen leren herkennen,

kunnen we veel meer grip krijgen op ons eigen gedrag en dat van anderen.

Nieuw verworven inzichten uit de psychologie, economie en neurowetenschappen kunnen ons helpen

om het menselijk gedrag te begrijpen,

te voorspellen en uiteindelijk, waar wenselijk, te veranderen.

De laatste decennia heeft dit denken een enorme vlucht genomen.

Het bedrijfsleven heeft er vele miljarden extra omzet aan te danken.

Na de Nobelprijs voor Kahneman beseften ook overheden dat diens inzichten bruikbaar zouden kunnen zijn.

In Groot-Brittannië is in 2010 een speciale overheidsafdeling opgericht

die direct onder de premier kwam te hangen:

het Behavioural Insights Team.

Studies en experimenten door dat BIT-team hebben interessante inzichten en resultaten opgeleverd.

Bijvoorbeeld over de invloed van de zogenoemde default-option,

zeg maar: de standaard-instelling, de situatie waarin je niks speciaals hoeft te doen.

Neem het voorbeeld van paracetamol.

Tot 1998 kon iemand met suïcidale neigingen een potje pillen tegelijk innemen.

Toen veranderden de verpakkingsregels.

Grote doses kwamen voortaan alleen nog in drukstrips.

Opeens was de default-option: één tablet.

Daarop was de strip ingericht.

Wie een overdosis wilde nemen, moest nu een reeks kleine besluiten nemen.

Nog een pil.

En nog een pil.

In 2009 was het aantal doden door paracetamol-vergiftiging gedaald met 43 procent.

Door de lens van de gedragswetenschappen werd achteraf duidelijk wat hier gebeurd moest zijn.

Wie per se wilde, kon ook na 1998 nog best een overdosis paracetamol nemen.

Maar onze natuurlijke neiging om ons te conformeren aan de default option, één pil, is kennelijk sterk.

Het BIT-team boekte successen met bijvoorbeeld slimme mails die appelleerden aan sociale normen.

Zo liet de belastingdienst mensen subtiel weten dat de meeste anderen in hun buurt al betaald hadden.

De inkomsten stegen met vijftien procent.

Waar mogelijk nam het Britse BIT—team obstakels weg.

Zo werden veel formulieren en websites gestroomlijnd.

Ze gingen de principes toepassen van nudging - mensen een klein duwtje in de gewenste richting geven.

Technieken uit supermarkten deden hun intrede in overheidskantines.

Met één verschil: niet om de omzetten te verhogen maar om gezonde keuzes te bevorderen.

Het assortiment bleef hetzelfde,

maar het fruit lag nét even beter in het zicht dan de frituur.    

Ook in Nederland hebben we sinds 2014 zo’n Behavioural Insights Team.

Want ook hier blijken de inzichten uit de gedragspsychologie vruchtbaar.

Laat ik een voorbeeld noemen uit een veld dat ik goed ken: het onderwijs.

Tot september 2009 kreeg een student die geen leenbedrag had aangevraagd voor na de beurs-fase, automatisch het maximale leenbedrag toegekend.

Dat was de standaardinstelling, de default option, bedoeld als service.

De studenten kregen bericht dat ze het bedrag naar believen naar beneden konden aanpassen.

Na september 2009 veranderde dat.

Voortaan was de standaard-optie de hoogte van de basisbeurs.

Wie wilde, mocht dat ophogen.

Het totale leenbedrag over dat jaar viel 43 procent lager uit.

Tot maart 2014 bestond in het  aanvraagscherm de optie ‘maximaal lenen’.

Die verdween en werd vervangen door de vraag wat een student lenen wilde.

Het gemiddelde leenbedrag daalde met bijna een derde.

Dit is waar ik in het begin van deze toespraak op doelde, toen ik vroeg:

wat is nou een goede wet en wat is goed beleid?

In het voorbeeld van de studiefinanciering wilde niemand dat studenten meer zouden lenen dan ze nodig hadden.

De studenten zelf willen zo min mogelijk schulden,

de overheid wil niet méér geld uitlenen dan nodig.

Het publiek belang valt hier samen met het belang van het betrokken individu.

Ook politiek is iedereen het daarover eens - van de SP tot en met de VVD.

De wet was juridisch waterdicht en zelfs technisch goed uitvoerbaar.

Dan zijn we geneigd te denken: klaar!

Maar hebben we alle belangen

– de belangen van mensen zelf én het algemeen belang –

dan werkelijk optimaal gediend?

Nee.

Dames en heren,

Ik rond af.

Ik vraag u drie dingen.

Eén: schrijf u massaal in voor die leerlijn ‘Psychologische inzichten voor juristen’.

En twee: Pas die lessen toe.

Verdiep u in hoe mensen denken.

Verdiep u in hoe u zelf denkt.

Vraag uzelf in alle eerlijkheid af:

hoe zou ik hierop reageren?

Kan het beter?

Tenslotte, drie: durf anders te kijken.

Stel kritische vragen.

Aan uzelf, aan uw collega’s en vergeet vooral uw leidinggevenden niet!

Bied weerwoord.

Wees niet te bescheiden.

U gaat hier de komende twee jaar inzichten opdoen die op uw werkplek geen gemeengoed zijn.

Draag eraan bij dat ze dat wel worden.

De overheid heeft u en uw inzichten hard nodig.

Dank u wel