Toespraak van minister van Engelshoven bij de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren aan Judith Herzberg

Toespraak van minister van Engelshoven bij de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren aan Judith Herzberg, op 29 november 2018, te Amsterdam

Majesteit,

Geachte aanwezigen,

Mevrouw Herzberg,

‘Ik denk heel vaak:

Kon ik dit of dat maar verschaffen

voor iemand die het graag wil.

Af en toe schrijf ik dat dan op

En af en toe ook niet.

Meestal niet.

Dat heeft te maken met andere dingen die ik dan moet doen.

Moet ik nog schoonmaken?

Moet ik niet gauw even koken voordat het bederft?

Of een of andere rekening betalen

Of mijn bureau opruimen?

Dingen doornemen die ik toegestuurd krijg?

Je moet er wel even voor gaan zitten, geloof ik.

Voor een gedicht.

Dat is het enige.’

Einde citaat.

Het is een passage uit de documentaire ‘Bijna Nooit’.

U vertelt daarin over uw werkwijze.

U vertelt het heel precies. Heel beeldend.

Heel lichtvoetig ook. Alsof het niet zo veel voorstelt.

U vertelt het eigenlijk net zoals u dicht.

In een beperkt aantal eenvoudige, toegankelijke zinnen roept u een beeld op dat veel meer omvat dan die woorden alleen.

En dan kan het zo zijn dat de schijn van lichtvoetigheid bedriegt.

Want zo eenvoudig is het schrijven niet.

‘Het is soms als een vuist ballen in je hoofd’, zegt u erover.

En soms is het ook ongrijpbaar.

Dan moet u het hebben van de ‘bijvangst’, zoals de titel van een van uw bundels luidt.

Dan zit u een hele tijd te ploeteren op een idee dat niets wordt en krijgt u als toegift een idee dat wél leidt tot een gedicht.

Het is de magie van taal.

Een wonder dat soms gebeurt, door de selectie en schikking van woorden.

U beheerst die magie als geen ander.

In uw gedichten, uw proza en uw toneelstukken.

Daarmee vertel ik niets nieuws.

Want u ontving zo’n beetje alle prijzen die er zijn:

de Jan Campert-prijs,

de Joost van den Vondel-prijs,

 de Nederlands-Vlaamse Toneelschrijfprijs,

de Constantijn Huygens-prijs,

de PC Hooftprijs,

en nog veel meer.

En nu dan de Prijs der Nederlandse Letteren.

De belangrijkste literaire oeuvreprijs uit het Nederlands taalgebied.

Maar wat misschien wel net zo belangrijk is als de waardering van degenen die prijzen toekennen, is dat u lezers weet te bereiken.

Ook met uw poëzie.

‘Beemdgras’,

‘27 liefdesliedjes’,

‘Doen en Laten’,

Drie bundels die meer dan tienmaal zijn herdrukt.

Dat betekent dat mensen uw werk blijven lezen.

In een tijd van ontlezing is dat een heel bijzondere verdienste.

Een verdienste die verder reikt dan de literatuur.

Want om uw woorden te kunnen volgen, moeten uw lezers een beroep doen op hun voorstellingsvermogen.

Ze ontwikkelen hierdoor empathie.

En hoe meer mensen dat doen, des te beter leven wij samen.

Mevrouw Herzberg,

In 1963 debuteerde u met de bundel ‘Zeepost’.

De Prijs der Nederlandse Letteren was toen driemaal uitgereikt: aan Herman Teirlinck, aan Adriaan Roland Holst en aan Stijn Streuvels.

Daarna volgden er nog achttien laureaten.

Zestien mannen… en twee vrouwen.

Na Christine d’Haen - in 1992 - en Hella Haasse – in 2004 - bent u de derde.

Ik zou graag eindigen met een gedicht uit het begin,

uit ‘Zeepost’ – gewoon omdat ik het zo mooi vind.

Het heet ‘Moed’.

‘De nacht heeft mij weer van mijn apropos gebracht,

Langzaam loopt de ochtend vol

Met woorden die ik zeker weet

Dat iets betekenden, maar wat?

Gisteren iets betekenden.

Lopen is op voeten balanceren,

Op straat zie ik de warme wezens

Die ook de onbegrijpelijke moed

Hebben gehad om op te staan

In plaats van niet.

Nooit is iemand zeker van iets,

Te worden geliefd, te worden verlaten

Alles kan en alles mag

Alles wisselt elkaar af.

Nu weet ik weer wat ik zeggen wou:

Zolang het niet te ongelukkig maakt

Is het een leuk gevoel. Maar eigenlijk

Zijn wij zacht als Turkish Delight

In een blik met spijkers.’

Dank u wel.