Toespraak van staatssecretaris Blokhuis bij de Nationale Herdenking Vervolging Sinti en Roma

Op zondag 19 mei 2019 sprak staatssecretaris Blokhuis (VWS) in Herinneringscentrum Kamp Westerbork tijdens de Nationale Herdenking Vervolging Sinti en Roma.

Gesproken woord geldt.

Beste mensen,

Als de pijn te groot is.

Als ons hart al breekt wanneer we denken aan de geliefden die we zijn kwijtgeraakt.

Dan zouden we het liefst heel stil zijn.

Om in de stilte goed te luisteren.

Misschien horen we dan nog wel hun stemmen, misschien herinneren we ons hoe ze spraken, hoe ze lachten. De muziek, die ze maakten.

Hoe ze het leven leefden, op hun eigen unieke manier.

Kunnen we in gedachten weer even bij ze zijn.

Zodat we ze nooit vergeten.

Beste mensen, beste nabestaanden, overlevenden,

En wat fijn dat er ook jongeren zijn,

Wat ben ik dankbaar en vereerd dat ik vandaag in uw midden mag zijn. Een beetje bij u mag horen. En dat ik deel mag uitmaken van deze bijeenkomst.

We herdenken samen de 245 Sinti en Roma die vandaag, precies 75 jaar geleden, van deze plek werden weggevoerd.

Op 19 mei 1944.

We herdenken ook al die andere Sinti en Roma, uit heel Europa, die uit uw gemeenschap werden weggerukt in de donkere oorlogsjaren. Een half miljoen wordt gezegd. Maar misschien nog wel meer.

­­­­Opa’s en oma’s

Vaders en moeders

Zonen en dochters - in de bloei van hun leven

Kinderen

Baby’s.

Gehaat. Vervolgd. Opgepakt om wie zij waren en hoe ze leefden.

En tenslotte: weggevoerd.

Om te worden verzwolgen door het vuur van de Porajmos.

Mädie Franz was 16 jaar oud toen ze op 16 mei 1944, heel vroeg in de ochtend, wakker schrok door hard gebonk op de deur van de woonwagen. Negen leden van het gezin moesten uitstappen. Ze werden gearresteerd door de politie van Beek.

Beek, de plaats in Zuid-Limburg waar hun woonwagen al een poosje op het Katteweitje stond.

Beek. Waar het hechte gezin graag gezien was. Met hun orkestje, hun marionettentheater, hun paarden en hun textielwaren. De straten liepen uit als de wagen van de familie Franz langskwam. Versierd met houtsnijwerk en geslepen glas. Voortgetrokken door glanzend geborstelde paarden, met kwasten aan het hoofd, rood als appeltjes.

De burgemeester – een NSB-er - had ervoor gekozen om gehoor te geven aan de oproep van de bezetter om alle Sinti en Roma op te pakken.

Eén gehuwde zoon ontkwam.

Dat was Mannele, die met zijn vrouw, een burgervrouw, buiten het kampje woonde. Hij vond een onderduikadres. Bij een gedeserteerde Duitse soldaat.

Ja, in tijden van verraad kwam soms de hulp uit onverwachte hoek.

Maar helaas niet voor Mädie en de rest van het gezin.

Zij werden overgebracht naar Westerbork.

Een plek waar meteen bij aankomst de onttakeling begon, de ontmenselijking van het gezin.

Ze werden kaalgeschoren en in een ontsmettingsbad gedaan.

Het verdriet van Mädies vader, een statige man met een imposante krulsnor – wat was hij trots op die snor. Zijn bijnaam was Spitzbart.

Maar ook die Spitzbart moest er af.

De beestenwagens die na drie dagen kwamen om hen mee te nemen.

De lange reis, opgepropt in afgesloten, hete wagons, zonder uitzicht, zonder eten en nauwelijks iets te drinken.

Bestemming: Auschwitz-Birkenau.

Waar het laatste restje waardigheid hen werd ontnomen. Waar ze niet langer mensen waren, met een naam. Maar nummers, met zwarte inkt gekrast in hun armen.

Vanuit Auschwitz-Birkenau werden ze verspreid over verschillende kampen.

Moeder Ernestine en zusje Boentla stierven in Ravensbrück. Vader Johann en broertje Leutze in Buchenwald. Shanni in Sachsenhausen. Peppi’s leven eindigde waarschijnlijk tijdens zijn vlucht uit kamp Dora.

Alleen Mädie, haar zusje Zulla en broertje Eifa overleefden.

Mädie en Zulla werden na Birkenau op transport gezet naar een metaalfabriek in de buurt van Leipzig.

Toen het einde van de oorlog naderde, en de Russen dichter bij Leipzig kwamen, werden ze gedwongen om richting Dachau te lopen. De uitgeputte, uitgemergelde kolonne liep niet snel genoeg. Ze werden in goederenwagons geladen.

De trein vloog bij een Amerikaans bombardement in brand. Een Duitse soldaat heeft toen de deur ontgrendeld. Rennen! Riep hij. En dat deden ze. Met het laatste beetje kracht dat ze nog in zich hadden.

Met behulp van het Rode Kruis keerden ze na de bevrijding terug naar huis. Broodmager, ziek, verzwakt.

Maar ‘thuis’?

Dat bestond niet meer.

Niet alleen waren ze weeskinderen. Ook de kostbare muziekinstrumenten, de geliefde paarden, het marionettentheater, de complete inrichting van de woonwagen – alles was weg. Ingepikt door mensen in wie het slechtste naar boven was gekomen.

Op eigen kracht hebben ze stukje bij beetje hun leven weer opgebouwd. Zonder hulp van de overheid. Ze waren stateloos en konden niet bewijzen wat hen was overkomen. Er zat niet veel anders op dan langs de deuren te gaan met stoffen en textiel.

En hoe onvoorstelbaar ook: daarvoor zijn ze zelfs een keer een nacht in de cel gegooid.

Ze konden op niemand rekenen, alleen op elkaar.

Mädy Franz trouwde, bouwde een leven op in Valkenburg, kreeg drie dochters.

Over de oorlog sprak ze nooit.

Ze koos voor de stilte.

Praten over de verschrikkingen van de kampen – ze kon het niet.

Klagen deed ze evenmin. En de doden, vond zij, kon je beter laten rusten.

Het nummer op haar arm en haar slechte longen – gevolg van de tuberculose waarmee ze terugkwam uit de kampen – dat waren de stille getuigen van wat haar en haar familie was aangedaan.

Door de nazi’s. En door Nederlanders die hen verraadden en uitleverden.

Want de grens tussen goed en kwaad loopt niet tussen volken. De grens tussen goed en kwaad loopt dwars door ieder hart. En iedereen kan die grens oversteken. Naar het goede, maar ook naar het kwade.

Dat is wat we onder ogen moeten zien.

Het onrecht dat u is aangedaan erkennen. Niet één keer maar steeds weer. En dat meenemen als les voor ons en onze kinderen.

Beste mensen,

Toen Mädie ouder werd, liet ze het verleden stukje bij beetje toe. Ze was erbij toen op 16 mei 1993 een monument voor haar familie werd onthuld, in Beek.

Bij het Katteweitje waar ze met de wagen hadden gestaan.

En in 2014 - 70 jaar nadat zij hier was weggevoerd - was Mädie voor het eerst terug op Westerbork. De kunstenaar Ron Glasbeek had een portret van haar gemaakt voor een tentoonstelling over de Roma- en Sintivervolging. En zij was eregast bij de opening.

Het was een mooie dag, net als vandaag.

Het was stil, rustig, vredig.

Maar Mädie kon de stilte niet horen.

Ze hoorde niet het ruisen van de bladeren.

Ze hoorde niet de vogels die zongen.

Mädie hoorde honden blaffen.

Ze hoorde mensen schreeuwen.

Ze hoorde kinderen huilen.

En bovenop de lege wachttoren die hier nog staat als herinnering, zag zij een soldaat staan met een geweer.

Het deed haar pijn om hier terug te zijn. Het was eens maar nooit weer, zei ze.

En toch.

Toch was Mädie ook blij dat ze was gekomen. Het verhaal moest worden verteld, begreep ze. De herinnering – hoe pijnlijk ook – moest levend worden gehouden.

Want alleen dán kan de herinnering worden doorgegeven. Aan de nieuwe generaties Sinti en Roma. Maar ook aan alle andere mensen.

Mädie leeft nu niet meer. Maar haar levensverhaal is opgetekend. Door haar dochter Anjès, die ook hier is vandaag.

Zoals gelukkig meer verhalen van overlevenden en nabestaanden zijn opgetekend.

Want lang, té lang bleef het lot van de Sinti en Roma onderbelicht. Te lang noemden we hen niet in de geschiedenisboeken, waren er voor hen nauwelijks monumenten. Was er nauwelijks een luisterend door.

Veel te lang duurde het voordat de erkenning op gang kwam.

Gelukkig is die erkenning nu wel op gang gekomen.

Gelukkig zijn er nu wèl monumenten. Gelukkig kijken we met elkaar naar het verleden, maar ook naar de toekomst en hoe we die samen beter kunnen maken.

Voor de nieuwe generatie.

En gelukkig zijn we hier vandaag samen. Om te luisteren naar elkaar, om te luisteren naar muziek.

Om te luisteren naar de stilte.

En ik hoop dat we dan niet de honden horen blaffen.

Ik hoop dat we horen hoe hun stemmen klonken. Hoe ze praatten, hoe ze lachten. Muziek maakten.

Hoe ze het leven leefden, op hun eigen, unieke manier.

Zodat we in gedachten bij ze kunnen zijn.

Zodat we nooit, nooit zullen vergeten wie zij waren.

Dank u wel.