Preek van de Leek door minister Hugo de Jonge

Op zondag 24 november 2019 hield minister Hugo de Jonge (VWS) de Preek van de Leek in de Kloosterkerk te Den Haag.

Openingswoorden


Wat een mooie uitnodiging was dat.

Om voor te gaan in een dienst. Om de ‘preek van de leek’ te mogen verzorgen. Als zoon van een dominee een uitgelezen kans om - voor eventjes - in de voetsporen van mijn vader te treden.

Als kind ben ik er met mijn broers en zussen eindeloos vaak getuige van geweest, het wordingsproces van zo’n preek. ‘Ssst, stil nou, papa is aan het werk.’ Het was precies zoals Seth Gaaikema beschreef in zijn prachtige gedicht ‘Pastorie’. Een tikje humeurig, maar vooral afwezig was hij dan, mijn vader. Aan tafel, of als je binnenliep op z’n kamer. Tot zaterdagavond laat was hij bezig. Iedere week opnieuw. En nog steeds, ook al is hij al jaren met emeritaat. De kerk bepaalde het ritme van ons leven en niet alleen op zondag.

Kind zijn van een dominee is niet alleen maar leuk. Het ‘glazen huis’ waarin het gezin van een dominee leeft, kon wel eens benauwend zijn. Er werd toch extra op je gelet. Waren we met een groep jongens van het dorp rottigheid aan het uithalen, rooie besjes aan het schieten door een openstaand raam tegen de hagelwitte vitrage - kwam de vrouw des huizes naar buiten en riep ze ‘ja maar joe ken ik we, jie bin d’r een van d’n dominie’. En voor ik thuiskwam was m’n vader al gebeld.

Ook bij je eigen vader op catechisatie zitten is voor een puber geen pretje. Ik denk dat ik de enige catechisant ben die weleens is weggestuurd door m’n vader. Hij wist van mij natuurlijk dat ik er de volgende keer weer zou zijn.

Maar vooral het vele verhuizen was ingrijpend. Elke keer moest je opnieuw je vrienden achterlaten en nieuwe vrienden zien te maken.

En toch, ik ben dankbaar voor de opvoeding die ik heb gehad. Heel dankbaar. Voor de manier waarop mijn ouders ons hebben voorgeleefd.

In alles hebben ze laten zien dat je niet voor je zelf leeft, dat je de taak hebt iets van je leven te maken, dat je er hebt te zijn voor anderen.

En dat vind ik prachtig.

Ook het geloof hebben ze in alles voorgeleefd. Het mogen vertrouwen op God. Een God die er voor je is. Een God die je kent omdat hij je zelf gemaakt heeft.

Preek


Zie ik de hemel, het werk van uw vingers,
de maan en de sterren, door u daar bevestigd,
wat is de sterveling, dat u naar hem omziet,
het mensenkind, dat u aan hem denkt?


Een mooi beeld, van de psalmist. Omdat het zo herkenbaar is. ‘s Zomers in de bergen, als je over het randje naar beneden in een gapende, peilloze diepte kijkt - of juist omhoog - en je ziet die machtige onbedwingbare bergtoppen voor je. Of als je op een plek bent waar het ‘s nachts nog echt donker is en je ziet ontelbaar veel sterren als glimmende zandkorrels in de verte op een donker doek geplakt. Wat kun je dan klein en nietig voelen.

Klein en nietig. Voelen we ons niet best vaak ‘klein en nietig’? Als we onzeker zijn over de toekomst. Als we voor ingewikkelde keuzes staan. Als we voor een taak staan die we nauwelijks aan denken te kunnen.

Ik heb het bij eigenlijk iedere nieuwe baan die ik kreeg. Toen ik begon voor de klas, dacht ik: maar wat nou als ik het niet goed doe, dan houden die kinderen daar hun leven lang last van.

Toen ik als medewerker begon in de Tweede Kamer, dacht ik: maar wat nou als ik het niet goed doe, de wetten die we hier maken daar heeft heel Nederland straks last van. En ja, ook toen ik wethouder werd en minister werd heb ik als een berg opgezien tegen de verantwoordelijkheid.

“Wat is de sterveling dat u naar hem omziet, het mensenkind, dat u aan hem denkt?”

De kleinheid en nietigheid van ons mensen kan ook op een andere manier hard op ons af komen.

Als we naar de beelden van de ontbossing en bosbranden in de Amazone kijken. De beelden van de hongersnoden in Jemen, Zimbabwe, en nog eens 29 landen. En we voelen ons allemaal klein en nietig bij het zien van de journaalbeelden uit Noord-Oost Syrie. Het onvoorstelbare leed van vrouwen en kinderen – onschuldige slachtoffers van destructieve krachten, machtswellust en geopolitieke driften. En niemand die de stopknop in handen lijkt te hebben, of de routekaart met de weg terug. De weg terug naar de overlegtafel. De weg terug naar vrede, recht en veiligheid.

Maar ook dichter bij huis zien we die kleinheid en nietigheid. Ook ook op onze eigen vierkante kilometer zien we het menselijk tekort. Het wijdverbreid racisme en discriminatie - zo zichtbaar pas in het stadion in Den Bosch - maar zichtbaar eigenlijk overal. Het kennelijk onvermogen om de pijn en het verdriet in te voelen, mee te voelen wat het betekent om afgewezen en buitengesloten te worden om je afkomst, je geloof of je huidskleur. Zó fout.

Soms worden we bepaald bij onze nietigheid tegenover het lot. De onmacht die je voelt bij ziekte van iemand van wie je houdt. Gewoon niet weten wat te zeggen wanneer mensen om je heen de naderende dood onder ogen moeten zien.

En dan is er nog de kleinheid in onszelf. Die keren dat we er niet in slagen de vrede in huis te bewaren. Die keren dat we niet over onze eigen kleinheid heen kunnen stappen en de ander het licht niet in de ogen gunnen.

Als we voor de spiegel staan, en het leven - ons eigen leven recht in het gezicht kijken, als we ‘s avonds voor het slapen gaan de dag overdenken, kunnen we maar tot 1 conclusie komen. Het menselijk tekort is overal. In onszelf, in anderen, je zou er somber van worden.

Maar dan gaat de psalmist verder.

U hebt hem bijna een god gemaakt,
hem gekroond met glans en glorie,
hem toevertrouwd het werk van uw handen,
en alles aan zijn voeten gelegd.


Bíjna een god. Die het werk van Gods handen toevertrouwd krijgt. Wát een contrast.

Waarom zou God dat doen? Zijn werk toevertrouwen aan die kleine en nietige mens die geneigd is tot zoveel narigheid? En hoe komt de psalmist er eigenlijk bij? ‘Bijna een god’? Wat is dan dat ‘goddelijke’ aan ons mensen?

Het antwoord staat in het scheppingsverhaal, in Genesis 1: 'God zei: laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken.' En: 'God schiep de mens als Zijn evenbeeld.'

Daarom dus. Omdat we als mens naar Gods beeld geschapen zijn. Daarom wordt ons het werk van Zijn handen toevertrouwd.

Maar waaruit blijkt dat dan - dat we naar Zijn beeld zijn geschapen? En wat is dan dat goddelijke aan ons? Welke menselijke eigenschap weerspiegelt dan iets van het goddelijke?

Zou het ons vermogen zijn om er te zijn voor anderen die op ons rekenen? Ons vermogen om ons het lot van de ander aan te trekken en te helpen het ten goede te keren? Ons vermogen tot barmhartigheid? Zeker - het zijn allemaal eigenschappen in de menselijke natuur die iets weerspiegelen van de natuur van onze Schepper.

Ik denk dat dat ‘bijna goddelijke’ ook wijst naar het menselijk vermogen om dingen tot stand te brengen, te maken, te bouwen. Het scheppingsverhaal gaat namelijk verder. God schept de mens naar Zijn beeld, en geeft hem een opdracht. De mens wordt aangesteld over de aarde. Hij krijgt de opdracht die te beheren en te onderhouden. God schept de mens om zorg te dragen voor Zijn schepping.

En ondanks al onze gebreken is het echt indrukwekkend waar mensen toe in staat zijn. Kijk alleen al naar de gezondheidszorg.

Toen mijn oma, Leentje Schoonderwoerd, in 1919 werd geboren, was die gezondheidszorg voor gewone mensen nog nauwelijks voor handen.

Het ziekenhuis was lang een plek waar je je vooral verre van moest houden, want je werd er vaker dood dan levend naar buiten gedragen.

Voor mensen die net als mijn oma in 1919 werden geboren, was de gemiddelde levensverwachting 66 jaar. Nu is dat voor vrouwen 83 en voor mannen 80 jaar. Mijn oma geeft dat percentage overigens nog wel een zetje: ze is onlangs 100 geworden.

En in die 100 jaar heeft ze gezien hoe de zorg beter en beter werd. Hoe steeds minder kinderen stierven, bijvoorbeeld omdat we vaccins ontwikkelden tegen al die infectieziektes die we vroeger nog eufemistisch ‘kinderziekten’ noemden. En ook andere ziektes die vroeger een doodsvonnis waren, zijn nu vaak chronische ziekten.

Mijn collega minister Bruno Bruins, lid van deze gemeente, vertelde laatst over zijn vader die als kind de diagnose diabetes kreeg, hij was toen 15. Oud zou hij er niet mee worden, was destijds de verwachting, dus de dokter adviseerde hem vooral van het leven te genieten. En genoten heeft hij, een heel lang leven lang. Want de medische wetenschap en de kwaliteit van de zorg ontwikkelde zich sneller dan de ziekte van meneer Bruins. Diabetes werd steeds beter behandelbaar, dood hoef je er al lang niet meer aan te gaan. En wat voor diabetes geldt, geldt voor heel veel meer ziekten.

Het is echt fascinerend wat mensen in de zorg tot stand weten te brengen.

Mijn broer Marien houdt zich - als hoofd van sectie kinderinfectieziekten van het Radboud - bezig met de bestrijding van infectieziekten. Meningitis, pneumokokken, longontstekingen. Als we bellen en ik hem naar zijn werk vraag, begrijp ik eigenlijk maar heel weinig van de dingen die hij vertelt. En dat is al jaren zo. Ik ga daar niet echt onder gebukt en hij volgens mij ook niet. Ik geniet gewoon van zijn verhalen. Over verbetering van de diagnostiek, over de ontwikkeling van vaccins. Die eindeloze creativiteit, telkens weer op zoek naar een nieuwe weg om een infectieziekte tot stoppen te dwingen. Dat doorzettingsvermogen om door te gaan en opnieuw te beginnen als de gekozen weg blijkt dood te lopen. En de gedrevenheid om tot een resultaat te komen dat echt het verschil maakt in het leven van kinderen.

Ik ben daar keer op keer zo van onder de indruk.

Maar niet alleen in de zorg zien we dit soort scheppingskracht, we zien haar overal.

We zien haar als schijnbaar onmogelijke dingen werkelijkheid worden. De 1e telefoon, de 1e vliegtuigen, de 1e mensen op de maan.

Maar ook in grote maatschappelijke en politieke ontwikkelingen.

Als ongelijkheid en onrecht overwonnen worden, zoals in de beweging waar Martin Luther King woorden aan gaf.

We zien het als na jaren van oorlog een vredesakkoord wordt bereikt. Het  het verdrag van Dayton in ’95 waarmee een einde kwam aan de oorlog op de Balkan, het Goede Vrijdagakkoord in ’98 in Noord-Ierland, of het vredesakkoord vorig jaar tussen Ethiopie en Eritrea.

In ons eigen land, waar we nu al 75 jaar vrede en vrijheid genieten.

U hebt hem bijna een god gemaakt,
hem gekroond met glans en glorie,
hem toevertrouwd het werk van uw handen,
en alles aan zijn voeten gelegd.


Bijna een god. Die het werk van Gods handen toevertrouwd krijgt. ‘Gekroond met glans en glorie’.

‘Geboren worden is een opdracht’ luidt een bekend gezegde, ik meen van Joodse origine. Een opdracht van God, ’...die niet laat varen het werk van Zijn handen’, klinkt het iedere zondag. Juist omdat we naar Zijn beeld geschapen zijn, het ‘werk van zijn handen’ toevertrouwd hebben gekregen, houdt geboren worden de opdracht in om ‘het werk van Zijn handen’ niet te laten varen. God doet een beroep op ons. Het is onze scheppingsopdracht er te zijn voor anderen die op ons rekenen, ons het lot van de ander aan te trekken en te helpen het ten goede te keren, dingen tot stand te brengen, te maken, te bouwen.

Geboren worden is een opdracht. Ik vind het ontzettend mooi om dat zo te zien. Maar, die scheppingsopdracht heeft ook zoiets groots, zoiets onmetelijks in zich, dat het misschien verlammen kan.

Dat, omdat we weten dat we dat we tot grote dingen in staat zijn, we denken ook alleen met grootse prestaties aan onze scheppingsopdracht te kunnen voldoen.

Maar ik denk dat het eenvoudiger is dan dat. Want of het nou gaat om het klimaat, om vrede, of om het uitbannen van sociaal onrecht, het begint allemaal bij wat we zélf doen. We kunnen ieder op onze eigen plek in alle eenvoud en bescheidenheid het verschil maken.

Het begint bij wat we zelf doen om het leven van een ander een beetje beter te maken.

U hebt hem bijna een god gemaakt,
hem gekroond met glans en glorie,
hem toevertrouwd het werk van uw handen,
en alles aan zijn voeten gelegd.


Kijk bijvoorbeeld naar dat grote vraagstuk van eenzaamheid in onze samenleving.

Meer dan de helft van onze ouderen voelt zich eenzaam. Dat probleem is zo groot, dat het nauwelijks te overzien is hoe we dat moeten aanpakken.

Want dé eenzaamheid oplossen, dát kan niemand. Maar iemands eenzaamheid verlichten of doorbreken, dat kunnen we allemaal. Gewoon door iemand in het portiek eens aan te spreken, eens aan te bellen bij dat huis waar de gordijnen de laatste tijd dicht blijven.

En eigenlijk geldt dat voor de meeste grote vraagstukken.

De polarisatie in de samenleving doen luwen, dát kan niemand. Maar de eerste stap zetten, met elkaar in gesprek gaan en eens echt willen horen wat iemand bedoelt te zeggen, dat kan iedereen.

Wat dacht u van alle vrijwilligers die ons land rijk is? Bijna de helft van alle Nederlanders is vrijwilliger. Hoe fantastisch is dat! Zorginstellingen, sportclubs, scholen, verenigingen - we leunen met ons volle gewicht op wat vrijwilligers iedere dag doen. U moet het natuurlijk niet verder vertellen, maar als politiek Den Haag een weekje de deuren zou sluiten, dan zou u dat nauwelijks merken. Maar als onze vrijwilligers er ook maar één dag mee zouden stoppen, zou alles zou zo’n beetje stil komen te staan.

U hebt hem bijna een god gemaakt,
hem gekroond met glans en glorie.


Om het verschil in het leven van anderen te maken hoef je geen medisch microbioloog, klimaatgeleerde of mensenrechtenactivist te zijn (al is het natuurlijk wel fantastisch dat we ze hebben).

Het mooie is dat iedereen ‘naar Zijn beeld’ is geschapen en dus die scheppingskracht in zich heeft.

Dat zag ik misschien voor het eerst toen ik het ouderlijk nest had verlaten en ‘Op Zuid’ was neergestreken in de Millinxbuurt in Rotterdam. Mijn vader had mijn 1e kamer voor me gevonden, hij was er ‘s ochtends op zijn brommertje langsgereden toen hij bij iemand van onze gemeente op bezoek was geweest in het Ikazia-ziekenhuis.

‘Moet je doen, Huug!’ Om de een of andere reden vonden ze het kennelijk nogal nodig dat ik op mezelf ging wonen.

En wist hij veel dat die straat - die best te doen leek als de mensen nog op hun nest lagen - ’s nachts in een soort Sodom en Gomorra veranderde. Armoede, geweld, drugs, het had allemaal een plekje in de wijk.

De Millinxbuurt was destijds een plek waar je je kinderen liever niet zou zien opgroeien. Maar ze groeiden er wel op.

En midden in die buurt stond een school, basisschool De Akker. Een goed gekozen naam. Er werd wat af gezaaid.

Ik ging er stagelopen en kreeg er mijn 1e baan. En het was daar en toen dat ik verliefd werd op de stad Rotterdam, op de veerkracht van al die kinderen die ‘s ochtends de school in huppelden en op de prachtige taak die je als leraar kunt hebben.

Want school was soms de enige plek waar deze kinderen orde, rust en regelmaat vonden. Veel van de kinderen bij ons op school kregen van huis uit veel te veel volwassen problemen mee, waarvan je hoopt dat ze kinderen bespaard blijven. Huiselijk geweld, armoede, achterstand.

En juist van veel van de dingen waarvan je hoopt dat kinderen ze wel meekrijgen - aandacht, richting, grenzen, liefde - kregen sommige kinderen veel te weinig. En daarom was die school zo’n belangrijke plek. Een veilige haven, met de juf of meester als baken.

Voor mij was die ervaring een grote levensles. Want al wil je nog zo graag, je kunt daar niet élk kind álle ellende besparen, maar je kunt wel elk kind laten merken dat je hem ziet, er voor hem bent en het er niet bij laat zitten.

De onderwijsachterstanden kun je daar niet in je eentje oplossen, maar de kinderen in je klas kun je wel net dat zetje geven dat nodig is. En de buurt kun je vanuit het onderwijs niet veranderen, maar zorgen dat je school zoveel rust en veiligheid biedt als mogelijk is, dat kun je wel.

En echt waar, iedere keer dat ik in de supermarkt op m’n rug wordt getikt, en ik hoor 'Hey meester Hugo’, en er staat een beer van een vent achter me die me vertelt dat ie een baan heeft, een gezin, dat het goed met hem gaat, dan weet ik dat er heel veel mensen zijn die een steentje hebben verplaatst in de levensloop van zo’n jongen. Dat je je niet hoeft neer te leggen bij de dingen zoals ze zijn, maar dat we in staat zijn de dingen ten goede te keren. Hoe klein en nietig je je ook voelt.

Je kunt daar iets tot stand brengen. Duizenden mensen in het onderwijs, in de jeugdzorg, bij de politie laten dat iedere dag zien. En dat geldt natuurlijk niet alleen daar. Dat geldt op heel veel plekken.

We zien overal dat we onze kleinheid en nietigheid kunnen overwinnen met onze scheppingskracht. Ik zie dat op scholen. In de zorg. En ik zie het ook in de politiek.

Natuurlijk, de politiek is bij uitstek de plaats waar verschillen mogen botsen, waar de strijd van ideeën moet plaatsvinden. Maar soms lijkt het wel of we harder bezig zijn om ons van elkaar te onderscheiden, dan dat we onze verschillen willen overbruggen.

Dat we ons zó richten op het zo goed mogelijk bedienen van de eigen achterban, dat het algemeen belang naar de achtergrond verdwijnt. Dat we de verschillen in de samenleving niet kleiner te maken, maar ze juist vergroten. Dat we polarisatie niet dempen, maar juist aanwakkeren. Het volume veel te hoog, de oplossingen veel te klein.

En toch - als we in staat zijn tot samenwerking over de grenzen van partijen en belangen heen, als we elkaar de kleur op de wangen gunnen en het licht in de ogen, als we beseffen dat niemand groter wordt door op een ander te gaan staan, dan zijn we in staat om echt van betekenis te zijn, om echt het verschil te maken. Niet voor onszelf of de partijen waar we bij horen, maar voor de mensen om wie het gaat.

Ook dat is die scheppingskracht. Als we in staat zijn over onze eigen kleine nietigheid heen te stappen, zijn we tot grootsheid in staat.

Hoe doen we dat dan? Hoe maken we die scheppingsopdracht waar?

Laat ik die vraag op 3 manieren beantwoorden.

Het begint bij het ontlopen van de val van het cynisme. Het cynisme dat mooie ideeën in de kiem smoort (‘dat kan helemaal niet, dat is al zo vaak geprobeerd, waarom zou het jou wel lukken’), het cynisme dat intenties verdacht maakt (‘dat doet ‘ie alleen maar om er zelf beter van te worden). Cynisme kan een allesverzengend gif zijn, dat mooie dingen kapot maakt. Maar we hoeven er niet in mee te gaan. We kunnen ons er tegen wapenen. We kunnen die val ontlopen.

En dan: leg je niet neer bij de dingen zoals ze zijn. Berust niet in ons onvermogen, berust niet in onze nietigheid. God wil onze bondgenoot zijn tégen het lot. ‘Some people see things as they are, and say ‘why’? I dream things that never were, and say ‘why not’?’ Een prachtige uitspraak, toegeschreven aan Robert Kennedy, de broer van president Kennedy en aan schrijver George Bernard Shaw.

En tot slot: iedereen heeft het in zich, iedereen is naar Zijn beeld geschapen. Onze kleinheid, onze nietigheid is voor niemand een excuus om het daar dan maar bij te laten. Hoe zou onze dag er uit zien als we onszelf iedere ochtend inprenten dat we ook die dag onze scheppingsopdracht hebben waar te maken? Om dingen tot stand te brengen, te bouwen, te maken? Die kans krijgen we iedere dag opnieuw. Iedere dag opnieuw kunnen we er voor kiezen een betere buur, een betere vriend, een betere partner, een beter mens te zijn.

Iedere dag opnieuw. En daarmee maakt elk van ons het leven van een ander een beetje mooier. Daarmee maakt elk van ons de samenleving een beetje sterker. En daarmee maken we samen waar waartoe we zijn geroepen.

Amen.