Balkenende houdt Hofstadlezing

Onder de titel 'Ruimte geven aan de kracht van de samenleving' heeft de minister-president in de Grote Kerk in Den Haag de Hofstadlezing gehouden.

Mijnheer Jongstra, excellenties, dames en heren,

In zijn beroemde toespraak tijdens het Christelijk Sociaal Congres in 1891 introduceerde Abraham Kuyper het begrip 'architectonische kritiek'. Met die term wilde hij duidelijk maken dat het maatschappelijke gebouw van de Nederlandse samenleving aan een flinke renovatie toe was. De 'sociale quaestie', zoals dat toen heette, stond hoog op de politieke agenda. Het vroeg volgens Kuyper niet minder dan een grondige maatschappijhervorming om de bestaande armoede en sociale misstanden voorgoed uit te bannen.

Over de dieper liggende oorzaak van deze problemen had Kuyper geen enkele twijfel. Die lag - in zijn woorden - in het 'zelfzuchtig en voor zijn zelfstandigheid opkomend individu' en in een mentaliteit van 'geldbezit als hoogste goed'. Dat klinkt natuurlijk verrassend actueel.

Kuyper stelde daar begrippen als 'rentmeesterschap', 'saamhorigheid' en 'eigen initiatief' tegenover - en ook dat zijn zeer actuele termen. Hij pleitte daarmee voor het naar boven halen van de innerlijke kracht van de samenleving. Die kracht zat voor Kuyper in mensen. In de verantwoordelijkheid die zij voelen voor elkaar en hun omgeving. En in de verbanden waarin zij vorm geven aan hun idealen en opkomen voor hun belangen.

Dames en heren, ik wil in deze Hofstadlezing duidelijk maken hoe belangrijk het is dat ook wij oog hebben en houden voor die innerlijke kracht van de samenleving. Dat we daar ruimte aan geven. Juist nu we voor fundamentele keuzes staan over de toekomst van Nederland is het van belang kritisch te kijken naar de historisch gegroeide verhouding tussen overheid en middenveld. Daarover wil ik vandaag een aantal opmerkingen maken. Over de manier waarop die verhouding zich in het verleden heeft ontwikkeld. Over een paar actuele trends. En over de vraag hoe we in de toekomst de kracht van de samenleving ten volle kunnen benutten.

Het verleden: van maatschappelijke kracht naar institutionele afstand

Om te beginnen het verleden. Niemand kan ontkennen dat de Nederlandse samenleving van oudsher veel kracht ontleent aan de manier waarop we ons hier organiseren. De polder staat daarvoor terecht symbool. 'Wie niet meedijkt in nood, verbeurt zijn erf', aldus een van de oudste wetten van ons land. Nederlanders realiseerden zich al honderden jaren geleden dat een gedeeld belang ook een gedeelde verantwoordelijkheid inhoudt.

Vanaf het einde van de negentiende eeuw waren het mannen als Kuyper, Schaepman en Troelstra die - ieder vanuit de eigen overtuiging - de grondslag legden voor wat de politicoloog Lijphart later de pacificatiedemocratie heeft genoemd. Een systeem dat was gebouwd op een emancipatiedoelstelling, op stevige zuilgebonden organisaties en op samenwerking. Natuurlijk denken we daarbij in de eerste plaats aan klassieke organisaties als vakbonden, werkgeversverenigingen en politieke partijen. Maar binnen de zuilen werd nog zoveel meer georganiseerd, in schoolbesturen en landbouwcoöperaties, in onderlinge brand- en zorgverzekeringen, in kerkbesturen en culturele verenigingen.

Daarmee is de basis gelegd voor het sterke middenveld waar Nederland ook internationaal om bekend staat. Sterk, omdat de verzuiling mensen mobiliseerde. Het systeem was zo hecht, dat niemand aan de kant kon blijven staan. Sterk, omdat het generaties Nederlanders de kans bood zich te ontwikkelen en te verbeteren. En sterk, omdat mensen zich in het verzuilde bestel politiek en maatschappelijk vertegenwoordigd voelden - er was vertrouwen.

Die verzuilde samenleving heeft zijn rol vervuld en sinds de jaren zestig hebben de individualisering en democratisering van de samenleving ongekende ontplooiingskansen opgeleverd voor mannen én vrouwen, ouderen én jongeren, autochtone en allochtone Nederlanders. Daaraan danken we veel van de dynamiek in ons huidige sociaaleconomisch bestel.

Maar we zijn onderweg wel iets kwijt geraakt. Veel middenveldorganisaties zijn verstatelijkt en geïnstitutionaliseerd en langzaam maar zeker onderdeel geworden van de semipublieke sector. Het zijn gefuseerde koepels en instellingen die vaak drijven op subsidie en die professionalisering met hoofdletters schrijven. U kent dat wel: bewoners waren plotseling cliënten, burenhulp werd mantelzorg, en het hoofd van de school werd een 'turnaround-manager'.

Zo zijn door de jaren heen grote delen van het traditionele middenveld losgezongen van hun maatschappelijke wortels en hun oorspronkelijke achterban. Parallel daaraan wordt sinds de laatste decennia van de twintigste eeuw ook steeds minder vaak een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van mensen. Op hun zelfredzaamheid en hun betrokkenheid op elkaar. De afstand tussen mensen onderling en tussen mensen en hun vertegenwoordigende organisaties is groter geworden.

Het is een ontwikkeling waar overigens ook de overheid een flink aandeel in heeft gehad door grote delen van het middenveld als het ware te incorporeren en er behalve geld ook gedetailleerde regelgeving en toezicht op los te laten.

De Amerikaans-Nederlandse hoogleraar geschiedenis James Kennedy prijst in een van zijn recente essays de 'rijke netwerken van maatschappelijke organisaties in Nederland'. Tegelijkertijd vraagt hij zich hardop af wie ze eigenlijk vertegenwoordigen en ook hij wijst daarbij op de historisch gegroeide subsidierelatie met de overheid. 'Juist omdat de organisaties van de civil society betrekkelijk onafhankelijk zijn van hun achterban' schrijft Kennedy, 'zijn ze niet altijd diep ingebed in de Nederlandse samenleving.' Of zoals ik laatst in een publicatie van mijn eigen partij las: 'Het middenveld bevindt zich niet meer in het midden, sinds het de staat is ingezogen.'

Het heden: middenveld in beweging

En daarmee kom ik op het hier en nu. Wat gebeurt er op dit moment allemaal op dat middenveld? Het is natuurlijk moeilijk om daar in zo'n kort bestek een alomvattend antwoord op te geven. Maar wat ik zie is dat de traditionele instituties aan kracht en betekenis verliezen, omdat mensen zich steeds meer in andere verbanden organiseren. Laat ik over elk van deze twee grote en met elkaar samenhangende ontwikkelingen iets zeggen.

Allereerst hebben de traditionele polderpartijen het moeilijk - niet alleen met elkaar, maar ook met zichzelf. De vraag naar de legitimiteit dringt zich steeds meer op. Een duidelijk voorbeeld is de manier waarop de vakbeweging heeft geworsteld en nog worstelt met het AOW-voorstel van het kabinet. Wat mij vooral opviel, is dat het na de aangekondigde massademonstraties leeg bleef op het Malieveld en dat zelfs het Plein voor de Tweede Kamer niet vol stroomde met FNV-leden.

Natuurlijk denk ik graag dat ook de leden van de vakbond prima begrijpen dat langer doorwerken noodzakelijk is. Maar zegt dit niet ook iets over de relatie tussen de vakbondsleiding en de eigen achterban? En over de traditionele rol van de vakbeweging als emancipatiebeweging en belangenbehartiger? U hoort het, ik stel het vragenderwijs aan de orde, omdat ik voorzichtig wil zijn met conclusies op dit punt. Maar ik beschouw het wel als een onmiskenbaar signaal dat de mobiliserende rol van de vakbeweging minder sterk is dan vroeger.

En kijk ook eens naar traditionele middenveldpartijen in de zorg of naar de woningbouwcorporaties. Ooit waren mensen daar lid van. Nu zijn het grote bureaucratische instanties op afstand, waar aan de top enorme bedragen worden betaald. Alleen al die discussie over de salarissen in de semipublieke sector vervreemdt mensen van iets dat oorspronkelijk van ons allemaal is.

Toch - en dat is de tweede actuele ontwikkeling waar ik op doelde - blijven Nederlanders zich wel degelijk organiseren. Er gebeurt heel veel goeds en heel veel moois in de samenleving. Alleen gebeurt dat steeds vaker buiten de grote institutionele verbanden om. De ledentallen van vakbonden en politieke partijen staan al jaren onder druk en het actieve deel van de leden is klein. Soms heel klein. Maar sportverenigingen, patiëntenplatforms, lokale historische verenigingen, natuurorganisaties en allerlei goede doelen initiatieven mogen zich juist wel verheugen in een groeiende belangstelling van mensen. Mensen die in veel gevallen ook nog bereid zijn om de portemonnee te trekken en als vrijwilliger de handen uit de mouwen te steken. Denk alleen maar even terug aan de tv-marathon voor Haïti. Een ramp die duizenden en duizenden mensen, jong en oud, ertoe heeft gebracht om in de eigen omgeving iets op touw te zetten en direct te helpen.

Nederlanders blijven dus hun betrokkenheid tonen, maar het liefst dicht bij huis en in kleiner verband. Bij iets dat hen direct raakt. Dat zie je ook terug in al die jaarlijkse straatfeesten en in allerlei lokale acties om de eigen leefomgeving te verbeteren. Alleen al in Rotterdam doen er dit jaar meer dan 2000 straten mee met de zogeheten opzoomeractie om de eigen straat op te knappen. De helft van alle straten in Rotterdam. Dat zijn cijfers die tellen.

Die trend van betrokkenheid buiten de gevestigde kanalen om wordt alleen nog maar sterker door de opkomst van de netwerksamenleving - de digitalisering van onze maatschappij. Ik geloof dat we die ontwikkeling moeilijk kunnen overschatten. Mensen vinden elkaar niet alleen op de grote sociale netwerken als Hyves, Facebook en Linkedin. Ze vinden elkaar ook in allerlei gespecialiseerde internetgemeenschappen: als liefhebbers van hetzelfde automerk, als jonge ouder, als werkzoekende, als slachtoffer van DSB, als technisch professional of in welke rol dan ook.

Een goed voorbeeld van de maatschappelijke betekenis die het internet kan hebben, is de recente peiling van de ANWB over de kilometerprijs. Bijna 440.000 mensen vulden die in! En vorig jaar is met bijna 64.000 digitale handtekeningen het eerste burgerinitiatief bij de Tweede Kamer ingediend. Zomaar twee voorbeelden die duidelijk maken dat er in de netwerksamenleving van de toekomst eindeloos veel mogelijkheden zijn om kennis te delen, ervaringen uit te wisselen, een mening te hebben en als groep samen ergens voor te gaan staan. En bij het benutten van die mogelijkheden staan we pas aan het begin, daar ben ik van overtuigd.

De toekomst: versterken van de kracht van de samenleving

En daarmee kom ik op de toekomst. Het is onvermijdelijk dat de discussie hierover de komende tijd in het teken staat van financiële afwegingen. Want we hebben nu eenmaal de plicht om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. De vergrijzing komt op ons af. De stijgende zorgkosten krijgen we niet vanzelf onder controle. En we behoren niet zomaar tot de wereldtop van meest concurrerende en kennisintensieve landen. Daarin zijn keuzes nodig. Geen misverstand daarover.

Maar laten we wel goed zien dat onder die financiële discussie een cruciale vraag schuilgaat. Wat voor land willen we zijn over pakweg 10, 20 jaar? In mijn ogen is het antwoord op die vraag helder: een land dat kansen biedt aan iedereen. Een land waarin ambities en ondernemerschap worden toegejuicht en initiatieven beloond. Een land dat excelleert op terreinen als deltatechnologie, innovatieve landbouw en transport en logistiek. Een veilig land, dat ingespeeld is op diversiteit en waarin mensen respect hebben voor elkaar. Een land dat duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen met hoofdletters schrijft. Maar vooral ook een land waarin mensen zich direct verantwoordelijk voelen voor elkaar en hun omgeving.

Gelukkig zijn er in Nederland nog heel veel van die mensen. Mensen voor wie naastenliefde, compassie en betrokkenheid geen loze woorden zijn, maar doorleefde dagelijkse realiteit. Die mensen zijn goud waard. Zij zijn namelijk de innerlijke kracht van de samenleving. Zij zijn het die volledig de ruimte moeten krijgen om zich te ontplooien.

Om dat te realiseren, is ook anno 2010 'architectonische kritiek' nodig. Willen we de kracht van de samenleving versterken, dan zullen we dingen echt anders moeten gaan benaderen. Dan moet de overheid kleiner worden en zich vooral bescheidener opstellen. En ja, dat zeg ik ook tegen de achtergrond van de economische actualiteit. Maar het eerste doel van een kleinere en bescheidener overheid zit naar mijn overtuiging een laag dieper. Ik geef twee concrete voorbeelden die duidelijk maken wat ik bedoel.

Een prachtig maatschappelijk initiatief is in mijn ogen Buurtzorg Nederland. Oprichter Jos de Blok heeft me persoonlijk zijn motieven om met Buurtzorg te beginnen uit de doeken gedaan. Gek werd hij van de bureaucratie bij de thuiszorgorganisatie waar werkte. Met de dag raakte hij gefrustreerder omdat in zijn beleving de mensen niet de zorg kregen die ze nodig hadden - en waar ze recht op hadden.

Zijn initiatief om met kleine zelfsturende wijkteams van maximaal 12 professionals thuiszorg aan te bieden bleek een schot in de roos. Verpleegkundigen staan in de rij om bij Buurtzorg te werken. Omdat de lijnen er kort zijn, ze grote autonomie hebben en zelf verantwoordelijkheid dragen. Maar wat nog belangrijker is: de klanten van Buurtzorg zijn zeer tevreden. De kwaliteit van de zorg is hoog, ze hebben een persoonlijke band met degene die hen verzorgt en ze besparen ook nog geld! Geen wonder dus dat Buurtzorg het hoogste scoort op cliënttevredenheid: bijna een negen.

Buurtzorg bewijst in mijn ogen perfect hoe krachtig een maatschappelijk, eigen initiatief kan zijn. Een initiatief dat op een natuurlijke wijze uit onze polderklei is opgebloeid. Naar mijn vaste overtuiging kan zo'n initiatief alleen groeien en doorgroeien als het voldoende ruimte, lucht en licht krijgt. Als het - met andere woorden - niet een overheid treft die alle zuurstof uit de omgeving haalt door middel van eisen, regels, procedures en voorwaarden. Maar een overheid die vertrouwen geeft.

Dat is dus een belangrijk punt: handen af van succesvolle maatschappelijke initiatieven die zonder overheidsteun en zonder regels prima functioneren. Hoe bescheidener de overheid zich opstelt, hoe meer ruimte er is voor de betrokken vrijwilligers en professionals om hun werk te doen - en om hun werk goed te doen.

Vervolgens moeten we goed kijken waar we als overheid zijn doorgeschoten. Waar nemen we de eigen verantwoordelijkheid van mensen teveel over? Waar knuffelen we mogelijke initiatieven dood? En waar schiet beleid maatschappelijke doelen voorbij en verliest het aan legitimiteit? Daarover gaat mijn tweede voorbeeld.

Op dit moment geeft de rijksoverheid ruim 9 miljard per jaar uit aan 11 zogeheten primaire kindregelingen, van de kinderbijslag en de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang tot de fiscale kinderkorting. De doelstellingen onder deze regelingen zijn heel verschillend en in enkele gevallen zelfs tegenstrijdig. Zo zijn sommige regelingen bijvoorbeeld bedoeld om de arbeidsparticipatie te bevorderen, terwijl andere mensen juist de keuze willen bieden om thuis te blijven voor de kinderen.

Is het zo'n gek idee om dit ingewikkelde stelsel te vereenvoudigen? Om deze enorme knoop te ontwarren? In de huidige situatie is het immers maar zeer de vraag of ouders zich met het beleid kunnen identificeren en of doelstellingen wel gehaald worden. De forse groei van de kosten van kinderopvang in de afgelopen jaren heeft zich in ieder geval nog niet vertaald in een veel hogere arbeidsparticipatie. Vandaar dat ik zeg: maak het beleid op dit veld transparanter, herkenbaarder en daardoor ook effectiever. Treedt niet teveel in keuzes die mensen toch zelf moeten en willen maken. Zet dus een stap terug waar je als overheid bent doorgeschoten. En denk vooral niet dat iets pas maatschappelijk waardevol is als er een prijskaartje aan hangt. De kracht van burenhulp, vrijwilligerswerk en oppasopa's is nu juist dat mensen het voor elkaar willen doen. Uit compassie, naastenliefde en betrokkenheid.

Want daar zit, dames en heren, wat Abraham Kuyper noemde 'de veerkracht der burgerij'. Ik persoonlijk geloof in die veerkracht. In het vermogen van mensen het maximale uit zichzelf te halen. Veel mensen weten heel goed wat ze zelf willen en kunnen. Veel mensen zijn in dit digitale tijdperk ook prima in staat de juiste informatie te verzamelen en op basis daarvan verstandige keuzes te maken. En daar zit mijn laatste punt: de overheid kan die zelfstandigheid veel meer ondersteunen dan zij nu doet. Ik denk bijvoorbeeld aan het persoonsgebonden budget. Niet de instelling, maar de mensen krijgen het geld. Zodat ze zelf kunnen bepalen welke hulp, welke zorg ze wanneer nodig hebben. Die manier van denken past bij een verantwoordelijke en betrokken samenleving. Een samenleving die ruimte en vertrouwen geeft aan mensen die kunnen en die zorgt voor mensen die het moeilijk hebben.

Dames en heren,

Ik las laatst een mooi klein essay over Friedrich Raffeissen, de burgemeester van het Duitse Westerwald die in het midden van de negentiende eeuw de basis legde voor het coöperatief bankieren. Zijn burgers, grotendeels kleine boeren, leden honger en hadden individueel geen geld om te investeren. Maar samen was er ineens veel meer mogelijk.

De auteur van dit essay, de Wageningse hoogleraar Gert van Dijk, vatte het initiatief van Raffeissen samen in drie noties, en ik citeer:

'Op de eerste plaats die van zelfredzaamheid. We zitten in de problemen en moeten daar zelf iets aan doen. Op de tweede plaats die van gemeenschapszin. Op ons eentje redden we het niet, dus moeten we het samen doen. En op de derde plaats die van verantwoordelijkheid en wederkerigheid.'

Deze drie noties, dames en heren, hebben nog niets aan betekenis verloren. Aan het begin van de 21e eeuw is opnieuw architectonische kritiek nodig om de innerlijke kracht van de samenleving te versterken. Want wat er sinds de dagen van Kuyper ook is veranderd: die kracht zit in mensen zelf en in de manier waarop ze met elkaar samen leven. En het is mijn overtuiging dat we daar juist nu alle ruimte aan moeten geven.

Dank u wel.