Algemene wet inzake rijksbelastingen: Hof oordeelde ten onrechte dat inspecteur boete had kwijtgescholden.

De staatssecretaris heeft meegedeeld dat, gelet op het geringe belang, wordt afgezien van het instellen van cassatieberoep tegen het oordeel dat de inspecteur de boete heeft kwijtgescholden. Dit laatste is namelijk niet het geval.

Belanghebbende (A) en haar echtgenoot hebben een gezamenlijke bankrekening in Luxemburg. A heeft het saldo van die rekening en de daarop genoten rente voor een reeks van jaren niet in haar aangiften opgenomen. A sloot met betrekking tot de verzwegen bankrekening met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst. Dienaangaande is een navorderingsaanslag opgelegd. De hoogte daarvan alsmede het volledig kwijtschelden van de boete berust op de vaststellingsovereenkomst. Nadien betwist A de rechtsgeldigheid van die overeenkomst. Thans is niet langer in geschil dat bedoelde overeenkomst niet geldig is gesloten en dat partijen niet langer zijn gebonden aan de inhoud ervan. De na te vorderen vermogensbelasting voor het jaar 1998 bedroeg € 174.

In geschil is of de navorderingsaanslag moet worden verminderd tot op € 174 en, of de boetebeschikking kan worden vastgesteld op € 87, zoals de inspecteur betoogt, dan wel dat de navorderingsaanslag en de boetebeschikking op nihil moeten worden gesteld, hetgeen door A wordt bepleit.

Volgens het hof heeft de inspecteur bij zijn kwijtscheldingsbesluit de boete geheel kwijtgescholden. De vernietiging van de vaststellingsovereenkomst heeft echter niet tot gevolg dat de inspecteur kan terugkomen op het genomen kwijtscheldingsbesluit. In zoverre is het gelijk aan A.

De staatssecretaris gaat niet in cassatie en geeft een toelichting, zie onderstaande doorklik.